Hoofdstuk 13 - Social Psychology Flashcards
Social psychology
Sociale psychologie:
De tak van psychologie die probeert te begrijpen hoe het gedrag en subjectieve ervaringen van individuen beïnvloed worden door echte of ingebeelde aanwezigheid van andere mensen
Attribution
Attributie:
In sociale cognitie, elke gevolgtrekking over de oorzaak van een gedragsactie of set van acties van een persoon. Meer algemeen, elke gevolgtrekking over de oorzaak van elke geobserveerde actie of gebeurtenis
Person bias
Persoonsbias:
De neiging om iemands gedrag te veel toe te schrijven aan de innerlijke kenmerken (persoonlijkheid) van de persoon en niet genoeg aan de omgevingssituatie
Fundamental attribution error
Fundamentele attributie fout:
De neiging van mensen om een actie toe te schrijven naar de persoonlijkheid van het individu en de beperkingen die de rol of situatie oplegt aan hoe de persoon kan of moet handelen te negeren
Self-concept
Zelf-concept:
De manier waarop een persoon zichzelf definieert
Self-fulfilling prophecy / Pygmalion effect
Zichzelf vervullende voorspelling / Pygmalion effect:
Het fenomeen waardoor overtuigingen en verwachtingen die anderen hebben van een persoon - of het in eerste instantie waar of onwaar is - tot in bepaalde mate realiteit kan creëren door het zelfconcept en gedrag van die persoon te beïnvloeden
Social comparison
Sociale vergelijking:
Elk proces waarin een individu zijn vaardigheden, karakteristieken, ideeën of prestaties evalueert door ze te vergelijken met die van andere mensen
Reference group
Referentiegroep:
Een groep mensen waarmee een individu zichzelf vergelijkt voor het doel van zelfevaluatie
Self-serving attributional bias
Self-serving attributional bias:
De neiging van mensen om hun successen aan hun eigen kwaliteiten toe te schrijven en de mislukkingen aan de situatie
Attitude
Attitude:
Elk overtuiging of opinie dat een evaluatieve component heeft - een overtuiging dat iets goed of fout is, sympathiek of onsympathiek, aantrekkelijk of afstotend
Explicit attitudes
Expliciete attitudes:
Bewuste attitudes - attitudes waar mensen zich van bewust zijn te hebben kunnen benoemen
Implicit attitudes
Impliciete attitudes:
Attitudes die zich manifesteren in het gedrag of automatische mentale associaties van een persoon, alhoewel de persoon zelf misschien niet bewust is deze attitudes te houden
Implicit association test
Impliciete associatie test:
Testen van de automatische, onbewuste mentale associaties van een persoon, ontworpen om impliciete stereotypen of andere impliciete attitudes te beoordelen
Cognitive dissonance theory
Cognitieve dissonantie theorie:
Mensen zoeken ernaar om het discomfort dat geassocieerd wordt met het bewust zijn van inconsistentie tussen twee of meer van iemands eigen cognities (overtuigingen of stukjes kennis) te verlichten
Insufficient-justification effect
Onvoldoende-rechtvaardigingseffect:
Een verandering in attitude dat dient om een actie te rechtvaardigen die ongerechtvaardigd lijkt in het licht van de eerder gehouden attitude
Personal identity
Persoonlijke identiteit:
Het deel van het zelfconcept dat betrekking heeft op het zelf als een onderscheidend, apart individu
Social identity
Sociale identiteit:
Het deel van het zelfconcept dat betrekking heeft op de sociale categorieën of groepen waarvan een persoon deel uitmaakt
Out-groups
Uit-groepen:
Groepen waar wij niet bij horen
In-groups
In-groepen:
Groepen waar wij bij horen
Stereotype
Stereotype:
Een mentaal concept waardoor mensen een of meerdere groepen of categorieën van mensen karakteriseren
Explicit stereotypes
Expliciete stereotypen:
Stereotypen die mensen bewust hebben
Implicit stereotypes
Impliciete stereotypen:
Stereotypen die automatisch, onbewust de beoordelingen en acties richting anderen van mensen beïnvloeden
Social pressure
Sociale druk:
De gehele set aan psychologische krachten die worden uitgeoefend op een individu door andere mensen of door dat wat het individu gelooft over andere mensen
Social facilitation
Sociale facilitatie:
De neiging een taak beter uit te voeren in het bijzijn van anderen dan wanneer alleen
Social interference (social inhibition)
Sociale interferentie (sociale remming):
De neiging een taak slechter uit te voeren in het bijzijn van anderen dan wanneer alleen
Differential susceptibility to environmental influence
Differentiële ontvankelijkheid voor omgevingsinvloeden:
Het idee dat mensen differentieel ontvankelijk zijn om te worden beïnvloed door hun omgeving. Hoog ontvankelijke kinderen (soms aan gerefereerd als orchidee kinderen) zullen bloeien in een goede omgevingen en doen het speciaal slecht in nadelige omgevingen. Minder ontvankelijke kinderen (soms aan gerefereerd als paardenbloem kinderen) worden minder geraakt door hun opvoedomstandigheden zodat extreme omgevingen (zowel goed als slecht) minder impact zal hebben op hun psychologische resultaten
Sibling contrast
Broer/zus contrast:
Neiging om de verschillen tussen broers en zussen te benadrukken en te overdrijven
Informational influence
Informatieve invloed:
De klasse van sociale invloed dat voortkomt uit het gebruik van gedrag of opinies van anderen in het vormen van je eigen beoordeling over de objectieve natuur van een gebeurtenis of situatie
Normative influence
Normatieve invloed:
De klasse van sociale invloed dat voortkomt uit de zorg van mensen wat anderen van hen denken als zij zich op een bepaalde manier gedragen of een bepaalde overtuiging uiten
Group polarization
Groepspolarisatie:
De neiging van een groep van mensen die al een bepaalde opinie delen om die opinie nog sterker te houden - of in een extremere vorm - na het issue onderling bediscussieerd te hebben
Group think
Groepsdenken:
Een model van denken waarin de leden van een groep meer bezig zijn met de samenhang unanimiteit van de groep dan met realistische beoordeling van de acties die worden overwogen
Low-ball technique
Lage bal techniek:
Een verkooptruck waarin de verkoper een lage prijs voorstelt voor het item dat verkocht wordt en dan, als de potentiele koper toegestemd heeft het voor die prijs te kopen, doet alsof hij erachter komt dat het item niet voor die prijs verkocht kan worden
Social dilemma
Sociaal dilemma
Een situatie waarin een specifieke actie (a) ten goede zal komen aan de persoon die het neemt, (b) schade zal doen aan de individuen die het niet doen en (c) meer schade dan voordeel zal veroorzaken aan iedereen als iedereen het neemt
Superordinate goals
Bovengeschikte doelen:
De doelen die gedeeld worden door twee of meer groepen, welke neigen om samenwerking tussen de groepen te bevorderen
Differential susceptibility to environmental influence
Differentiële ontvankelijkheid voor omgevingsinvloeden:
Het idee dat mensen differentieel ontvankelijk zijn om te worden beïnvloed door hun omgeving. Hoog ontvankelijke kinderen (soms aan gerefereerd als orchidee kinderen) zullen bloeien in een goede omgevingen en doen het speciaal slecht in nadelige omgevingen. Minder ontvankelijke kinderen (soms aan gerefereerd als paardenbloem kinderen) worden minder geraakt door hun opvoedomstandigheden zodat extreme omgevingen (zowel goed als slecht) minder impact zal hebben op hun psychologische resultaten
Sibling contrast
Broer/zus contrast:
Neiging om de verschillen tussen broers en zussen te benadrukken en te overdrijven
Split-parent identification
Gesplitste ouderidentificatie:
Neiging voor elke van twee broers of zussen zich met een verschillende van de twee ouders te identificeren