Hoofdstuk 10 - Solving Problems: Reasoning and Intelligence Flashcards
Reasoning
Redeneren:
De processen waardoor wij ons herinneringen gebruiken in adaptieve manieren: onze herinnering van het verleden is bruikbaar in die mate dat het ons helpt te begrijpen en aangepast om te gaan met het heden en de toekomst
Intelligence
Intelligentie:
De variabele capaciteit die onderliggend is aan individuele verschillen in redeneren, problemen oplossen en het verwerven van nieuwe kennis
Analogy
Analogie:
Een overeenkomst in gedrag, functie of relatie tussen entiteiten of situaties die in andere opzichten, zoals in hun fysieke verschijning, nogal verschillend zijn van elkaar
Inductive reasoning
Inductief redeneren:
De poging om sommige nieuwe principes of beweringen af te leiden van observaties of feiten die als aanwijzingen dienen
Availability bias
Beschikbaarheid bias:
De neiging, in redeneren, om te veel te vertrouwen op informatie die al beschikbaar is en informatie die minder beschikbaar is te negeren
Confirmation bias
Bevestiging bias:
De neiging van mensen om bewijs te zoeken die hun huidige hypothese bevestigt, i.p.v. ontkracht
Predictable-world bias
Voorspelbare wereld bias:
De neiging om te geloven dat gebeurtenissen meer voorspelbaar zijn dan zij werkelijk zijn
Deductive reasoning
Deductief redeneren:
Of deductie, is de poging om logisch de consequenties af te leiden die waar moeten zijn als bepaalde uitgangspunten als waar worden geaccepteerd
Insight problems
Inzichtproblemen:
Problemen die speciaal ontworpen zijn om onoplosbaar te zijn totdat iemand naar ze kijkt op een manier die verschillend is dan de normale manier
Mental set
Mentale set:
Een gewoonte van perceptie of gedachte, die van eerdere ervaringen af komt, doe of kan helpen of kan verhinderen bij het oplossen van een nieuw probleem
Functional fixedness
Functionele vastheid:
Het mislukken om een object te zien met een andere functie dan zijn gebruikelijke
IQ
IQ:
Intelligentie Quotient –> gedefinieerd als een score op een test voor intelligentie dat op zodanige manier is gestandaardiseerd dat de gemiddelde score voor de populatie 100 is en de distributie van de scores rond dat gemiddelde overeenkomt met een normaal verdeling
General intelligence (g)
Algemene intelligentie (g):
Het onderliggende mentale vermogen dat de prestatie beïnvloed op een grote verscheidenheid aan mentale testen en zorgt voor de statistische correlatie tussen scores op die testen
Fluid intelligence
Fluïde intelligentie:
Het soort intelligentie dat het mogelijk maakt dat een persoon relaties kan waarnemen onafhankelijk van eerdere oefening of instructie betreffende die relaties
Crystallized intelligence
Gekristalliseerde intelligentie:
Het soort intelligentie die direct voortkomt uit eerdere ervaringen. Inclusief opeengestapelde kennis en verbale vaardigheden