Hoofdstuk 12 - Lymfocyten Flashcards

1
Q

Noem een paar algemene kenmerken van lymfocyten

A

Ze zijn zichtbaar als kleine ronde cellen, hebben weinig cytoplasma en een grote kern. Verder zijn ze weinig metabool actief.
De meeste circulerende lymfocyten zijn niet echt actief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom zijn de meeste circulerende lymfocyten niet echt actief?

A

Omdat alle b-cellen en t-cellen elk een eigen antigen specificiteit hebben, ze hebben receptoren op hun oppervlakte. Ze moeten niet actief zijn enkel maar aanwezig zijn en overleven.
Ze moeten wel actief zijn bij het herkennen van het antigen, dan moeten ze gaan prolifereren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat weet je over de algemene kenmerken van NK-cellen?

A

Deze zijn al wat groter dan b-cellen en t-cellen en zijn van het innate immuunsysteem, ze moeten klaar zitten op te reageren en cytotoxische granules uit te stoten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Van waar komen de lymfocyten?

A

Vanuit het beenmerg, we krijgen eerst een multipotentie stamcel. Hieruit ontstaat er een lymfoide en een myeolide lijn.

Uit de lymfoide lijn krijgen we een pre-t-cel, deze gaat naar de thymus maar we kunnen ook een NK-cel krijgen.
Het zelfde geld voor de b-cel maar die gaat niet naar de thymus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat gebeurt er wanneer een b-cel wordt getriggerd door een antigen?

A

We krijgen de vorming van een plasma cel. Ze krijgen veel cytoplasma en gaan antistoffen produceren. Sommige b-cellen worden memory cellen, deze gaan naar het beenmerg en kunnen daar sneller reageren bij een volgende blootstelling aan de pathogeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat weet je over een plasmacel?

A

Die gaat antistoffen produceren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Noem de verschillende lymfocyten

A

B-cellen, t-cellen en NK-cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar vinden we lymfocyten?

A

We vinden ze overal terug. Dus ook in beenmerg, spijsverteringskanaal, bloed, lymfeknopen en andere weefsels.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat doe je bij een vaccin studie?

A

Je bestudeerd de gevolgen van een vaccinatie, doorgaans wordt enkel het bloed bekeken, daar zit maar een minimale fractie van lymfocyten in.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat maakt het onderscheid tussen TH1 en TH2?

A

Morfologisch zullen deze 2 niet te onderscheiden zijn, ze hebben verschillende functies die ze kunnen uitvoeren doordat ze verschillende oppervlakte receptoren hebben. Ze hebben ook verschillende co-receptoren (moleculen die helpen het immuunsysteem aan te sturen)
Door het patroon van oppervlakte moleculen te bekijken kunnen we een bepaald fenotype onderscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doen co-receptoren?

A

Deze helpen mee het immuunsysteem aan te sturen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat produceren b-cellen?

A

Immunoglobulines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat produceren t-cellen?

A

Cytokines

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de ‘nageslacht’ cellen van de b-cel?

A

Plasma cellen en memory cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de ‘nageslacht’ cellen van de t-cel?

A

Memorycellen en effectorcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke antigenen herkend de b-cel?

A

Vrije lichaamsvreemde proteinen

17
Q

Welke antigenen herkend de t-cel?

A

Geproceste vreemde proteïnen in MHC.

18
Q

Welke klassen van oppervlakte moleculen kennen we?

A
  1. Antigen receptor complex
  2. Moleculen die de lymfocyten functie regelt
  3. Adherentie moleculen.
19
Q

Wat valt er onder antigen receptor complex?

A

De t-celreceptor en de b-celreceptor. Dit zijn complexe structuren.

De b-celreceptor zijn de antistoffen. Als de b-cel gestimuleerd wordt dan zal die ervoor zorgen dat de b-celreceptor gemaakt wordt en dit is de antistof die wordt vastgehouden.

20
Q

Noem de groepen van moleculen die de lymfocyten functie reguleren

A
  1. Cytokine receptoren
  2. Antigenreceptoren
  3. Complement receptoren.
21
Q

Wat weet je over cytokine receptoren?

A

Dat lymfocyten veel cytokines receptoren kunnen hebben.

22
Q

Wat weet je over antilichaam receptoren?

A

Deze vallen onder de categorie ‘moleculen die de lymfocyten functie reguleren’

Bij een antilichaam hebben we een constant gedeelte, dit noemen we het Fc-domein. We hebben ook een variabel domein, dit kan binden met het antigen.

Lymfocyten ontvangen signalen van antilichamen, bij gevolg moeten ze daar dan ook receptoren voor hebben,
Die receptoren binden aan het Fc-domein van het antilichaam. Dat noemen we de Fc-receptors (FcR).

23
Q

Wat weet je over complement receptoren bij de lymfocyten?

A

Deze vallen onder de categorie ‘moleculen die de lymfocyten functie reguleren’

De belangrijkste zijn CR1 tot en met CR4. Ze komen niet altijd voor
CR2 komt het dichts in de buurt van de b-celreceptor en reguleert de b-celrespons.

24
Q

Wat valt er allemaal onder adherente moleculen bij de oppervlakte moleculen van de lymfocyten?

A
  • Intergrines
  • Selectines
  • Leden van de immunoglobuline superfamilie.
25
Q

Wat is de functie van adherente moleculen?

A

De cellen moeten met elkaar kunnen binden, bv tijdens antigen presentatie en tijdens transport om op bepaalde plaatsen te kunnen komen.

26
Q

Wat weet je over intergrines?

A

Het zijn heterodimere proteïnen met een alfa en een beta keten.
Afhankelijk of we beta1 of 2 hebben binden ze aan iets anders.
Beta 1 bindt aan extracellulaire matrix eiwitten als fibronectine, collageen en laminine.
Beta 2 zorgt voor de binding van leukocyten aan vasculair endotheel en zorgt ervoor dat t-cellen kunnen binden met antigeenpresenterende cellen.

27
Q

Onder wat vallen de selectines?

A

Onder de adherentie moleculen van de oppervlakte moleculen op de lymfocyten.

28
Q

Voor wat zijn selectines van belang?

A

Voor migratie van cellen uit de bloedstroom.

29
Q

Waar zitten P en E-selectines?

A

Op het endotheel

30
Q

Wat weet je over de vorming van selectines?

A

Dat als er een inflammatie komt we bepaalde cytokines krijgen die gevormd worden door de sentinelcellen, die cytokines geven een signaal naar het vasculair endotheel en daar gaan de selectines tot expressie komen, die kunnen binden met neutrofielen, t-cellen of monocyten.

31
Q

Wat weet je over de immunoglobuline superfamilie?

A

Dat deze zeer uitgebreid zijn. ICAM-1 is daarvan een voorbeeld. Dit bindt met een intergrine LFA1

32
Q

Welke receptoren zien we terug op t-cellen?

A
  1. Antigen receptor complex
  2. Regulatoire receptoren
  3. Transport receptoren
33
Q

Welke receptoren zien we terug op b-cellen?

A
  1. Antigen receptor complex
  2. Cytokine receptoren
  3. Complement receptoren
  4. Immunoglobuline receptoren