hoofdstuk 12 Flashcards

1
Q

Zelfbeeld

A

de opvatting die iemand over zichzelf als persoon heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

individualistisch

A

Nadruk op persoonlijke identiteit en eigenheid.
-> individualistisch oriëntatie: denk- en leefwijze waarin de nadruk ligt op persoonlijke identiteit, eigenheid van het individu en persoonlijk belang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

collectivistisch

A

Nadruk op onderlinge en wederzijdse afhankelijkheid.
-> collectivistische oriëntatie: denk- en leefwijze waarin de nadruk ligt op onderlinge en wederzijdse afhankelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zelfwaardering / eigenwaarde

A

Waardering voor het eigen ik, met alle positieve en negatieve kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

zelfbesef

A

het bewustzijn dat we als individu los van de rest van de wereld bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gender

A

de eigenschappen, gedrgaingen en rolpatronen die een maatschappij voor elk geslacht heeft bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

genderidentiteit

A

het persoonlijk gevoel van eigen identiteit.
-> kan samenvallen met geboortegeslacht, maar kan ook verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stadium van autonomie-versus-schaamte-en-twijfel

A

Volgens Erikson de periode waarin kinderen van twaalf à achttien maanden tot drie jaar zelfstandigheid en autonomie ontwikkelen als hun ouders hun verkenningsdrag stimuleren, en schaamte en zelftwijfel ervaren als ouders te veel of te weinig verwachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stadium van initiatief-versus-schuldgevoel

A

Volgens Erikson de periode van derde tot het zesde jaar waarin kinderen te maken krijgen met conflicten tussen het verlangen om initiatief te nemen en in het middelpunt te staan en het schuldgevoel dat voortvloeit uit onbedoelde consequenties van hun acties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Stadium van vlijt-en-minderwaardigheid

A

De periode van zes tot twaalf jaar waarin het kind volgens Erikson competenties ontwikkeld om problemen met ouders, leeftijdgenoten, school en de wereld om hem heen het hoofd te kunnen bieden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Oedipuscomplex

A

Psychoanalytisch concept waarbij jongens een erotische binding ervaren met hun moeder en hun vader als concurrent zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Elektracomplex

A

Psychoanalytisch concept waarbij meisjes een bezittelijke genegenheid voor hun vader vertonen, waarbij rivaliteit en afstand ten opzichte van de moeder ontstaat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

genderschema

A

Een cognitief raamwerk waarbinnen genderrelevante informatie wordt geordend.
-> worden beïnvloed door onjuiste opvattingen over sekseverschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Genderconstantie

A

Het feit dat mensen permanent mannelijk of vrouwelijk zijn als gevolg van vaste, onveranderlijke biologische factoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

sociale vergelijking

A

je eigen gedrag, vermogens, expertise en metingen beoordelen door ze te vergelijking met die van andere ( Leon Festinger )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

opwaartse sociale vergelijking

A

De eigen capaciteiten vergelijken met de prestaties van leeftijdsgenoten die vaardiger en succesvoller zijn.

17
Q

Neerwaartse sociale vergelijking

A

De eigen capaciteiten vergelijken met de prestaties van leeftijdsgenoten die minder competent of succesvol zijn.

18
Q

Identificatie ( volgens de psychoanalytische traditie )

A

Psychisch proces waarbij iemand zich eigenschappen, houdingen en waarden van de ander eigen maakt en zichzelf geheel of gedeeltelijk transformeert naar het model van deze andere.

19
Q

genderdysforie

A

een diep gevoel van onbehagen voelen over het feit dat het geslacht waarmee je bent geboren niet overeenkomt met genderidentiteit

20
Q

non-binair

A

persoon die zich bewust niet thuis voelt in binaire gendercategorieën man of vrouw

21
Q

genderbewuste opvoeding

A

kinderen en jongeren stimuleren om zelf keuzes te maken gebaseerd op persoonlijkheid, los van de heersende genderstereotypen

22
Q

genderneutrale opvoeding

A

kinderen niet als jongen of meisje benaderen, maar als persoon door genderneutrale kledij en speelgoed