HC9 Persoonlijkheid Flashcards

1
Q

Persoonlijkheid

A

Het relatief, stabiele en voortdurende patroon van interpersoonlijke situaties die het menselijk leven karakteriseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Persoonlijkheid Type A

A

Mensen zijn vijandig, sociaal dominant, competitief, zelfkritisch, outgoing en ongeduldig.
Dit type wordt vaak in verband gebracht met verschillende hart- en vaatziekten, zoals coronair vaatlijden, doordat vijandigheid gelinkt is aan aderverkalking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Persoonlijkheid Type D
(distressed personality type)

A

Mensen hebben een negatieve affectiviteit en sociale inhibitie.

Neuroticisme: correleert positief met negatieve affectiviteit
Extraversie: correleert negatief met sociale inhibitie

Type D correleert met lager zelfvertrouwen, verminderd gevoel van prestatie en slecht lichaamsbeeld. Vaak angstige hechtingsstijl

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Big Five

A

Theorie die persoonlijkheid beschrijft in een taxonomie van vijf clusters van persoonlijkheidstrekken. Gemeten door vragenlijst NEO
Neuroticisme
Extraversie
Conscientieusheid
Vriendelijkheid
Open voor nieuwe ervaringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Optimisme

A

De neiging om positieve verwachtingen te hebben ten opzichte van de toekomst.
Dit is gerelateerd aan een verbeterde gezondheid, minder complicaties en aderverkalking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Om relatie tussen persoonlijkheid en gezondheid te onderzoeken, onderscheid tussen twee aspecten:

A

Prevalentie: hoe vaak komt iets voor? Hierbij wordt er onderzoek gedaan of een persoonlijkheidstrek vaker voorkomt in relatie met dan zonder een ziekte (case-control study: vergelijken twee groepen)

Incidentie: hoe vaak zal het voorkomen in de toekomst? Hierbij wordt er onderzoek gedaan of een persoonlijkheidstrek gerelateerd is aan de incidentie waarmee mensen in de toekomst een ziekte zullen ontwikkelen (= prospective cohort study: starten met een groep zonder ziekte en de invidentie bekijken over tijd)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Metabool syndroom

A

Cluster van metabole/ biochemische risicofactoren voor hart- en vaatziekten
- overgewicht
- hoge triglyceriden en laag HDL cholesterol
- hoge bloeddruk of medicatie tegen hypertensie
- hoge glucoselevens tijdens het vasten of medicatie voor diabetes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Type D en metabool syndroom

A

Deze mensen hebben twee keer zoveel kans op het hebben van het metabool syndroom, ongeacht de risicofactoren, zoals leeftijd, geslacht en roken. Dit kan te maken hebben met gedrag en pathofysiologische mechanismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gedragsmatige verklaringen (Type D - metabool syndroom)

A
  • Ze bewegen minder dan algemene adviesrichtlijnen
  • Ze hebben een ongezonder eetpatroon
  • Ze gaan minder vaak naar een arts, zelfs wanneer ze veel klachten hebben. Dit komt door sociale inhibtie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

HPA-as (Hypothalamus Pituitary Adrenal as)

A

Hypothalamus stuurt hormonaal aan op de vorming van cortisol vanuit hypofyse. Dit stresshormoon zorgt vervolgens voor negatieve feedbackloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Awakening response

A

Iedereen produceert cortisol, vooral 30 minuten na het opstaan aangezien deze piek nodig is om wakker te worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hyper-activity

A

Verhoogde awakening response met verhoogde cortisolniveau gedurende de dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hypo-activity

A

Verminderde awakening response met gelijke cortisolniveau gedurende de dag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Type D - cortisol aanmaak

A

Mensen met chronische stress (type D) reageren heftiger op een stresstaak (hyper-activity), waardoor ze meer cortisol aanmaken dan mensen zonder chronische stress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verhoogde immuunactivatie - type D

A

Type D’ers laten een verhoogde mate van ontsteking zien wat kan leiden tot aderverkalking. Zowel op cel- als substantieniveau zijn er verhogingen van een aantal stoffen betrokken bij aderverkalking (atherosclerose)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verhoogde immuunactivatie - cellen

A

Leukocyten = witte bloedcellen
Niet-specifiek: macrofaag, dendritische cel (= eetcellen), monocyten
Specifiek: T-cellen en B-cellen

17
Q

Verhoogde immuunactivatie - substanties

A

messenger moleculen
Niet-specifiek: C-reactief eiwit (CRP), zorgt voor ontsteking
Specifiek: cytokines, zoals interleukine 6 (IL-6), tumornecrosefactor alpha (TNFalpha), oplosbare TNF-receptoren (sTNFr1/2)

18
Q

Artherosclerose

A

Dichtslibben van aderen door allerlei viezigheid. Telkens als het bloed langs de plakkerige stofjes gaat, plakt dit opnieuw vast aan de wand waardoor de aderen steeds verder dichtslibben.
Bloedpropjes van gescheurde plaques kunnen een hartaanval veroorzaken

19
Q

Hogere CPR waardes

A

Zorgen voor de ontwikkeling van hartziekten, vooral bij mannen en rokers

20
Q

Norepinefrine systeem (SAM-as)

A

In hart bevindt zich een pacemaker functie wat voor hartritme zorgt. Dat is een balans tussen de sympathische hartzenuwen (gas; door adrenaline/norepinefrine) en de nervus vagus (parasympatisch: rem door acetylcholine)

21
Q

Heart rate variability HRV

A

Meten van de werking van rem-gassysteem
variatie tussen hartslagen

22
Q

Lagere parasympathische activiteit

A

Zorgt voor het risico op het ontwikkelen van een coronaire hartaandoening

23
Q

Lagere HRV

A

Zorgt voor het risico op een hartaanval

24
Q

Norepinefrine systeem - type D

A

Type D’ers laten een disbalans zien tussen het gas-remsysteem, vooral hoge sympathische activiteit.
Hierdoor staat het gas vol aan tijdens rust en werkt de rem minder goed.
Hoe slechter het gas-remsysteem, hoe meer kans op cardiovasculair lijden

25
Q

Oxidatieve stress

A

Roestingproces
Treedt op wanneer er een toename is van vrije radicalen (oxidanten), een afname van antioxidanten of beide. Deze stress leidt tot schade aan celwanden, DNA en andere inhoud van cel.
Betrokken bij hartproblemen.

26
Q

Celveroudering

A

Is meetbaar door te kijken naar de telomeren (=eindstukjes van een chromosoom)
Hoe korter telomeer, hoe ouder de cel

27
Q

Lengte telomeer - factoren

A

Extern: leeftijd en chemicaliën
Intern: inflammatie (ontsteking) en oxidatieve stress

28
Q

Telomeerlengte geassocieerd met gezondheidsuitkomsten

A

Leeftijdgerelateerde aandoeningen

Persoonlijkheidskenmerken: hoog neuroticisme, hoge vriendelijkheid, Type D persoonlijkheid

29
Q

Health behavioral model

A

Persoonlijkheidskenmerken zijn geassocieerd met gezondheidsgewoontes zoals roken of een slecht dieet

30
Q

Interactional stress moderation models

A

Persoonlijkheid beïnvloedt de beoordeling van potentieel stressvolle situaties en coping mechanismen

31
Q

Transactional stress moderation models

A

Persoonlijkheid beïnvloedt de blootstelling en potentieel stressvolle situaties

32
Q

Constitutional predisposition models

A

Onderliggende genetische of constitutionele factoren (temperament, psychobiologische ontvankelijkheid) beïnvloeden sociaal gedrag, emotionele trekken en andere indicatoren van persoonlijkheid net zoals pathofysiologische processen in ziekteontwikkeling