HC5 Homeostase, Metabolisme en Eetstoornissen Flashcards
Homeostase
De mogelijkheid van je lichaam om bepaalde systemen stabiel te houden ondanks dat de interne of externe omgeving heftig verandert.
Bestaat uit een regulatie en het balanceren van verschillende lichaamsprocessen
Bepaalde dingen moeten gedetecteerd en geregistreerd worden in de hersenen voor nodige feedback, zoals:
- Lichaamstemperatuur
- Glucose niveau in bloed
- Zuurstof in bloed
- Bloeddruk
- Lipide levels in bloed: vetten
- Neurotransmitters, hormonen en immuunsysteem
Spijsvertering gaat door middel van:
Gastro-intestinale systeem
Vertering: mond
Speeksel mengt, wat het verteringsproces met enzymen start en daarna wordt het eten in kleine stukjes (bolus) gehakt
Vertering: slokdarm
Zorgt voor transportatie richting maag en voor vertering van koolhydraten naar simpele suikers.
Vertering: maag
Heeft lage pH-waarde die instaat is om bacteriën te doden, maalt het voedsel door middel van hydrochlorisch zuur en start de vertering van eiwitten, door pepsin, in aminozuren
Vertering: twaalfvingerige darm
Neutraliseert sappen uit de pancreas, bile acids uit de galblaas zorgen dat vetten geëmulgeerd (in kleinere druppels verdelen) en dat vetten beter verteert kunnen worden
Vertering: dunne darm
Grootste deel wordt geabsorbeerd via de darmwand en actief opgenomen in bloed
Vertering: dikke darm
verdere absorptie
Vertering: rectum
Absorptie van vloeistoffen
Vertering: anus
scheidt overgebleven afval uit
Biomoleculen
Eiwitten komen van aminozuren
Vetten komen van triglycride
Koolhydraten komen van glucose
Koolhydraten
Belangrijkste energiebron die men haalt uit voedsel bestaande uit een biomolecuul van:
Monosachariden
Disachariden
Polysachariden
Monosachariden
Eén molecuul suiker
Disachariden
Twee moleculen suiker. Voordat het lichaam dit kan opnemen, worden deze weer opgesplitst in losse delen
Polysachariden
Hele keten van suikermoleculen
Catabolisme
Afbraak van moleculen om energie vrij te maken
Anabolisme
Genereren van moleculen om energie op te slaan
- Glucagon
- Glycogeen
Glucagon
Pancreashormoon dat de glucose- en vetlevels in de bloedbaan verhoogt. Glucose zal aan elkaar plakken totdat het een keten glucagon wordt. Glucagon verhoogt bloedsuikerspiegel
Glycogeen
Keten van glucose moleculen die dient als opslag voor koolhydraten. Bestaat uit verschillende vertakkingen, waardoor er makkelijk een stukje door het lichaam afgenomen kan worden bij behoefte aan energie
Glycogenesis
Vorming en productie van nieuwe glycogeen
Lipide (vetten)
Biomolecuul van een vetachtige stof die onoplosbaar is in water. Verder betrokken bij opslag van energie, signalering en het optreden als structurele componenten van celmembranen
Triglyceride
Standaard vetmolecuul. Wordt gemaakt uit glycerol en aan elk uiteinde van glycerol worden ketens geplakt waardoor het vetmolecuul wordt opgebouwd
Fosfolipiden
Hetzelfde bouwpakket als glycerol, maar bestaat uit twee ketens vetzuren en een derde keten van fosfaat. Celmembraan bestaat uit fosfolipiden, zodat het half doordringbaar is
Steroïden (cholesterol)
Belangrijk bij het vloeibaar houden van het celmembraan en een deel kan omgezet worden in steroïde hormonen zoals oestrogeen en testosteron
Lipoproteïne
Combinatie van eiwit, triglyceride en cholesterol in een fosfolipide membraan. transport
Low Density Lipoprotein (LDL)
Het “slechte” cholesterol aangezien het veel cholesterol bevat wat plaques kan vormen in bloedvaten
High Density Lipoprotein (HDL)
Het “goede” cholesterol aangezien het weinig cholesterol bevat en in staat is om cholesterol van de wanden terug op te nemen
Absorptieve toestand
In deze toestand, na het innemen van voedsel, is het mogelijk om vetten op te slaan
Absorptieve toestand: glucose
Wordt gebruikt voor energie en door de lever wordt een gedeelte van glucose opgeslagen in glycogeen. Andere gedeelte wordt door midden gehakt en wordt glycerol molecuul, dat wanneer gecombineerd met andere vetzuren, een triglyceride wordt
Triglyceride wordt door LDL vervoerd, komt bij vetcellen en worden opgeslagen
Absorptieve toestand: lipide
Vetzuren wordt opgenomen door vetweefsel (adipose) en gecombineerd met α-glycerolfosfaat om triglyceriden te vormen.
Lipogenesis
Proces van het aanmaken van nieuwe vetzuren. Voor de opslag van vet is altijd glucose nodig
Absorptieve toestand: aminozuren
Metaboliseren: in lever omgezet in vetten voor opslag
Anaboliseren: in spieren bruikbaar om nieuwe spieren te maken
Metaboliseren: worden omgezet in α-ketoacids en gebruikt als energiebron.
Postabsorptieve toestand
Toestand wanneer men al een tijd, 4 uur, niet gegeten heeft en energie nodig heeft.
Tijdens deze toestand worden de opgeslagen voedingsstoffen gemobiliseerd, waardoor een stabiele bloed-glucose-toevoer wordt behouden.
Postabsorptieve toestand: glycogenolyse
Het vrijmaken van glucose uit de opgeslagen delen glycogeen.
Postabsorptieve toestand: gluconeogenesis
het aanmaken van nieuwe glucose vanuit opgeslagen delen aminozuren (α-ketoacids) en vetzuren (glycerol).
Postabsorptieve toestand: Triglyceriden
Worden omgezet in ketonen, die gebruikt worden als energie op het moment dat er weinig voedsel voorhanden ligt
Cellulaire ademhaling
het metabool proces voor het omzetten van biomoleculen, zoals glucose, α-ketoacids en ketonen, in energie (ATP), CO2 en warmte. Dit proces vereist zowel zuurstof als water.
Meer en actief bewegen zorgt ervoor dat je lichaam geactiveerd wordt om nieuwe mitochondriën aan te maken, waardoor men de energiebehoefte positief kan beïnvloeden
Controle van absorptieve en postabsorptieve fase
Insuline en glucagon zijn betrokken bij:
- Regelen van opname en afbraak van eiwitten, glycogeen en triglyceriden
- Regelen dat cellen glucose gebruiken tijdens de absorptieve fase en vet tijdens postabsorpieve fase.
- Glucoseopname door lever stimuleren tijdens absorptieve fase, maar gluconeogenese en glucoseafgifte tijdens post..
Hypoglycemie
Glucoseniveau is zo laag dat men in coma kan belanden
Hyperglykemie
Glucoseniveau is zo hoog dat men diabetes kan krijven
Insuline
een polypeptide hormoon geproduceerd en uitgescheiden door β-cellen in de pancreas. β-cellen kunnen glucose in het bloed detecteren en scheiden insuline uit wanneer het glucoseniveau te hoog is.
Signal transduction pathway
Vindt plaats wanneer insuline bindt aan insuline receptor, waardoor blaasjes versmelten met het membraan. Deze blaasjes zijn transporters waardoor glucose een cel ingepompt kan worden. Als insuline cel verlaat, worden transporters hergebruikt en wachten op nieuw signaal
Insuline-sensitieve cellen
Cellen die reageren op insuline door de hoeveelheid glucose dat de cel binnengaat en wordt verhoogd
Laag glucoseniveau
wordt gedetecteerd in de alvleesklier door α-cellen die glucagon afscheiden. Glucagon zorgt voor een stimulatie van de omzetting van glycogeen naar glucose.
- Bevordert de afgifte vetzuren en stimuleert omzetting van ketonen (lipolyse: afbraak van lipiden).
- Stimuleert gluconeogenese: aanmaken van glucose (glucagon = afbraak hormoon van postabsorptieve fase).
Lage glucosespiegel tevens gedetecteerd door..
chemosensorische neuronen in het CSN dat het sympathische zenuwstelsel activeert
- Bijnier aanmaak van adrenaline, afgegeven bloedplasma, stijging
- Stijging adrenaline, glucose aanmaak uit glycogeen, nieuwe glucose aanmaak en vetvrijlating
Honger, factoren:
- Hoog plasmaglucoseniveau (net gegeten): remmende werking op je hongergevoel.
- Hoog plasma-insulineniveau (net gegeten): remmende werking op je hongergevoel.
- Stress: zowel remmend als stimulerend op het hongergevoel werken.
- Hoge lichaamstemperatuur : remt het hongergevoel.
- Smakelijkheid van voedsel: stimulerende werking op hongergevoel.
Laterale hypothalamus
Zorgt voor hongergevoel waardoor men gaat eten
- Afagie
- Adipsie
Afagie
Wel honger, maar geen motivatie om te eten (weinig insuline)
Adipsie
Wel dorst, geen motivatie om te drinken
Ventrale hypothalamus
Zorgt voor verzadingsgevoel
- Hyperfagie
- Satiety
Hyperfagie
Abnormaal veel eten door verhoogde eetlust zonder remming
Satiety
Helemaal verzadigd zijn
Amenorroe
Weerhouding van menstruatie door te weinig voedingsstoffen
Cachexia
Psychische stoornis waarbij het lichaam uitgehongerd raakt
Gewichtsverlies, spieratrofie, vermoeidheid, zwakte en aanzienlijk verlies van eetlust bij iemand die niet probeert af te vallen
Fysiologische consequenties anorexia
- Geheugenproblemen
- Humeur (somberheid)
- Haaruitval
- Tandbederf (bij overgeven)
- Laag BMI
- Lage hartslag
- Lage lichaamstemperatuur
- Verlies van botmassadichtheid (osteoporose, waardoor men eerder iets kan breken)
- Spierzwakte
- Uitdroging
- Amenorroe
- Gastro-intestinale problemen (maag/darm)
Metabole snelheid
Snelheid waarmee je lichaam calorieën verbrandt
Basaal metabolisme
Hoeveelheid energie die dagelijks nodig is bij rusttoestand (60-75%)
Factoren die invloed hebben op metabole snelheid
leeftijd
geslacht
lengte, gewicht, lichaamsoppervlakte
Fysieke activiteit
voedselinname
slaap
zwangerschap, menstruatie, borstvoeding
dieet/verhongering
emotionele stress
hormoonspiegels
Leptine hormoon
Anorexigen hormoon (honger onderdrukkend) van energieverbruik dat aangemaakt wordt door vetcellen en helpt om energiebalans te reguleren door honger af te nemen
Leptineniveau bij anorexia
Mensen met anorexia zijn gevoeliger voor leptine, want bij een heel laag leptineniveau komt er al een “niet eten” boodschap. Leptineniveaus herstellen naarmate het lichaamsgewicht toeneemt
Hypothyroidism
Te weinig schildklierhormoon
Hyperthyroidism
Te veel schildklierhormoon
Acute toename van adrenaline zorgt voor:
- toename hartslag
- toename ademhalingssnelheid
- vasoconstrictie en vaatverwijding
- spiercontractie
- stimulatie van energieafgifte uit glycogeen en vet
Osmotische dorst
Dorst veroorzaakt doordat extracellulaire vloeistof zouter wordt. Osmosereceptoren detecteren veranderingen in de concentratie van interstitiële vloeistof (= vloeistof tussen cellen)
Hypovolemische dorst
Dorst veroorzaakt door de afname van intravasculaire vloeistof. Het verlies van bloedvolume wordt gedetecteerd door baroreceptoren