HC12 Stress en angst Flashcards

1
Q

Stress en fysiologische effecten

A

Cognitieve representaties van een dreiging brengen een fight-or-flight respons te weeg. Hierna vinden een cascade van biologische processen in het brein plaats en een verhoogde perifere stressrespons, zoals verhoogde hartslag, bloeddruk en vrijlating cortisol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Reactiviteitshypothese

A

Indien je stress ervaart gecombineerd met fysiologische reacties die frequent en intens zijn, kan dit schade aan het lichaam toedienen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Prolonged activation model

A

Fysiologische activiteit tijdens stressvolle gebeurtenissen zal alleen een gezondheidsbedreiging vormen wanneer het langdurig doorgaat na de stressvolle gebeurtenis of wanneer je al fysiologische activiteit laat zien als je in anticipatie bent van deze stressor.

Schade kan al opgelopen worden door zorgen maken of terugdenken aan stressvolle gebeurtenis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Perseverative cognition hypothesis

A

Verklaart langdurige stressactivatie door middel van twee kernargumenten:
1. Autonome zenuwstelsel herstelt sneller na een fysieke stressor dan bij de meeste psychologische stressors
2. Menselijk brein kan zowel zorgen maken over de toekomst al verleden. Mensen maken mentale representaties van stressoren lang voor- en nadat deze zich voordoen of voor zullen doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Input van de stressrespons (maken stress)

A
  • Interne stressors via nervus vagus
  • Somatosensorische stressors via huid en spieren
  • Pijnlijke stressors
  • Emotionele stressors
  • Cognitieve input
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Stresssystemen - Sympathisch zenuwstelsel

A

De hersenen communiceren met de rest van het lichaam via de nervus vagus en via die zenuw ontvangen de hersenen informatie over alle organen. Uiteindelijk zorgt dat er ook voor dat in een fight-or-flight status je pupillen verwijden en je epinefrine en norepinefrine gaat uitscheiden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Stresssystemen - Endocriene systeem

A

HPA-as
Stressvolle reactie zorgt voor toenemende activatie hypothalamus -> stimuleert hypofyse -> bijnieren produceren cortisol -> negatieve feedbackloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Stresssystemen - Immuunsysteem

A

Cortisol positief effect op maturatie lymfocyten, bevordert vrijlating van catecholamine en reguleert inflammatierespons

Goed voor wanneer je leven in gevaar is, omdat je lichaam zich klaarmaakt voor de toekomstige beschadiging. Echter, wanneer geen urgente dreiging en je langdurige stress ervaart met verhoogde cortisolniveaus dan -> verstoorde immuunfunctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Allostase

A

Houdt rekening met verleden en anticipeert op toekomst. Stabiliteit worden gevonden door verandering
(Als je elke vrijdag alcohol drinkt, gaat de eerstvolgende keer je lichaam al van tevoren een stofje aanmaken om alcohol af te breken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Allostatic state

A

Chronische overactiviteit van systemen en de aanpassing van setpoints

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Allostatic load

A

Uitleg van pathofysiologie bij lange-termijn chronische overactiviteit systemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Acute stress - immuunsysteem

A

Zorgt voor toename van aangeboren immuunsysteem, aantal neutrofielen en NK-cellen nemen toe om zich klaar te maken voor infectie of verwoning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Chronische stress - immuunsysteem

A

Zorgt voor onderdrukking op natuurlijk en specifiek immuunsysteem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Onderzoek wondgenezig

A

Wondjes aangemaakt in vakantie en in tentamenweek. Wondjes genazen langzamer tijdens tentamens dan vakantie
Stress was hiervoor de reden en dit geldt ook voor verkoudheid en infecties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Sociale steun - homoseksuele mannen

A

Studie met 73 homoseksuele HIV seropositieve mannen. Er werd gekeken of ze hun geaardheid verborgen hielden, naar sociale steun, depressie en CD4-counts (voorspeller van HIV).
- Weinig sociale steun maakte het voor de CD4-count niet uit of je open bent over je geaardheid.
- Veel sociale steun maakte voor de CD4-count wel uit of je open bent over je geaardheid. Wanneer je geaardheid verborgen hield, zorgde dit voor een lage CD4-count.
Open zijn over de geaardheid was beter, maar dit gold alleen als ze veel sociale steun ontvingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Optimisme

A

Positief gecorreleerd aan cellulaire immuniteit, maar alleen in controleerbare, korte en duidelijke situaties.
Negatief gecorreleerd met cellulaire immuniteit in oncontroleerbare, chronische en complexe situaties
Mogelijk door overmatige betrokkenheid bij taken, zodat wanneer het complex is, ze niet opgeven terwijl dat soms beter is

17
Q

Angst

A

Zowel adaptief als maladaptief afhankelijk van situatie. Fobieën zouden kunnen afstammen van adaptief gedrag dat vroeger belangrijk was voor overleving

18
Q

GABA

A

Aminozuur dat inhibeert en in hele CNS gevonden kan worden

19
Q

GABA-A receptor

A

Zorgt voor verminderen van angst en heeft effect op anxiolytica.
Bestaat uit vijf onderdelen: twee alpha-onderdelen, twee bèta-onderdelen en een gamma-onderdeel. In het midden zit het chloridekanaal waar chloride wordt getransporteerd van buiten naar binnen de cel.

20
Q

GABA - angst

A

Angst wanneer er te veel activiteit in brein plaatsvindt.
Wanneer GABA bindt aan GABA bindingsite, dan wordt chloride de cel in getransporteerd via chloride kanaal.
Hierdoor wordt cel negatiever, waardoor minder waarschijnlijk een actiepotentiaal op gang komt, de neuron wordt geïnhibeerd, minder activiteit, dus minder angst

21
Q

Wanneer te weinig GABA

A

Neuron wordt positiever, grotere kans actiepotentiaal. Neuron blijft vuren, meer activiteit -> meer angst

22
Q

Barbituraten

A

Zorgen dat affiniteit van GABA toeneemt als ze zich binden aan GABA-A receptor. Wanneer hoge dosis barbituraten aanwezig, kunnen deze zich voordoen als GABA, waardoor meer chloride transport
Zelfs als eigenlijk geen GABA aanwezig is, waardoor kwetsbaarheid op overdosis toeneemt

23
Q

Benzodiazepinen

A

Binden zich aan benzodiazepinen bindingsite en lokken GABA om te zorgen dat chloride naar binnen getransporteerd wordt
Deze farmaca werkt dus alleen wanneer GABA AANwezig is

24
Q

Agonist

A

zorgt voor positieve effecten van benzodiazepinen op GABA receptor, namelijk dat de samenstelling zorgt voor een versterking van de chloride instroom. Cel negatiever -> minder snel actiepotentiaal -> neuron geïnhibeerd -> angst neemt af.

25
Q

Antagonist

A

zorgt voor nihil effecten van benzodiazepinen op GABA receptoren, door middel van flumazenil. Dit gaat zich binden op de benzodiazepine bindingsite, waardoor er geen benzodiazepine meer kan binden. Benzodiazepine stopt dan met het lokken van GABA, waardoor er geen farmaceutische ingreep is gebeurt (= oorspronkelijke binding van GABA). Hierdoor zijn er geen veranderingen in chloride instroom en er is geen effect op angst. Hierdoor kan de overdosering van benzodiazepine gestopt worden.

26
Q

Inverse agonist

A

zorgt voor negatieve effecten van benzodiazepinen van GABA receptoren, doordat andere medicamenten zich binden aan de benzodiazepine bindingsite. GABA in combinatie met het medicament zorgt voor een verminderde chloride instroom. Cel minder actief -> grotere kans op actiepotentiaal -> neuron minder geïnhibeerd -> angst wordt geïnduceerd (=opgewekt).

27
Q

Volledige agonist

A

Agonist matcht volledig met receptor

28
Q

Partiële agonsit

A

Agonist matcht gedeeltelijk met receptor

29
Q

Serotonine - angst en depressie

A

Bij ingrijpen op het serotonine niveau is het van belang om te werken met een partiële agonist, waardoor er een gedeeltelijke bezetting van de receptor is, zodat een gedeeltelijk stimulatie is waarbij de serotonine niveau wel afnemen, maar niet zo zeer dat het depressie induceert

30
Q

Norepinefrine - angst en depressie

A

Antagonisten kunnen de receptor blokkeren, waardoor norepinefrine toeneemt en je meer angst ervaart. Een agonist daarentegen, zorgt voor stimulatie dat leidt to een afname van norepinefrine en minder angst ervaring. Ook hierbij is de balans tussen depressie en angst erg belangrijk