HC10 Depressie Flashcards

1
Q

Unipolaire depressie

A

Depressieve periodes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bipolaire depressie

A

Afwisseling van depressieve en manische periodes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Endogeen vs. reactief

A

Wanneer de oorsprong van de depressie geen reden heeft is het endogeen
Als depressie een reactie is op biologisch disbalans of stressvolle levensgebeurtenis dan reactief/exogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verstoring in de HPA-as regulatie zien we bij:

A
  • Depressieve patiënten: negatieve feedbackloop werkt niet meer goed, waardoor er teveel cortisol in lichaam blijft.
  • Mensen met een kwetsbaarheid voor depressie door trauma’s.
  • Mensen met een depressie die niet goed reageren op farmaceutische behandelingen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Monoamines- norepinefrine (Catecholamines (=tyrosine))

A

Bij een gezond individu wordt tyrosine omgezet in norepinefrine die vervolgens ingepakt wordt in vesicles (granules). Deze wordt vervolgens getransporteerd naar de synaptische spleet waar het los wordt gelaten. Als het eenmaal is losgelaten, zal het zich binden aan het postsynaptisch neuron. Indien er voldoende norepinefrine in de synaptische spleet is, is er geen depressie aanwezig. Weinig norepinefrine = depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q
  1. Heropname en synthese van amines (=tyrosine)
A

Medicament AMPT zorgt dat de enzymen worden geblokkeerd die betrokken zijn bij omzetting van tyrosine -> norepinefrine
Als tyrosine minder gemakkelijk omgezet kan worden naar norepinefrine (door monoaminedepletie(, dan kan er minder norepinefrine in vesicles komen en dus minder transport naar synaptische spleet
AMPT induceert/ zorgt voor depressie, dit werkt alleen voor mensen die al een depressie hebben gehad

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q
  1. Inhibitie van MAO
A

Overgebleven, niet ingepakte norepinefrine kan worden opgegeten door MAO, waardoor er minder norepinefrine in presynaptisch neuron terecht kan komen -> depressie

Om depressie dan te verhelpen kun je gebruik maken van Monoamine Oxidase Inhibitors MAOI.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q
  1. Opslag en afgifte van granules/ vesicles
A

Monoamines zijn beschermend voor het opgegeten worden door MAO. Zolang norepinefrine in een granule opgeslagen ligt, kan het niet opgegeten worden door een MAO. Op deze manier komt er een toename van norepinefrine in de granules, waardoor er meer overblijft voor transportatie naar de postsynaptische cel. Reserpine is een medicament dat ervoor zorgt dat de granules gaan lekken waardoor norepinefrine eruit lekt en opgegeten kan worden door MAO. Dit zorgt ervoor dat er minder norepinefrine in de synaptische spleet komt -> depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q
  1. Inhibitie van heropname
A

Over het algemeen geldt dat uitgescheiden monoamines terug de cel in worden gepompt door een transportheropname. Norepinefrine dat in de synaptische spleet verblijft, wordt terug gepompt de cel in, dus hierdoor is er minder in de synaptische spleet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tricyclische antidepressiva

A

zorgt ervoor dat het heropname mechanisme van norepinefrine wordt geblokkeerd. Daardoor blijft er meer norepinefrine in de synaptische spleet waardoor depressie afneemt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q
  1. Blokkade van autoreceptoren
A

Wanneer norepinefrine in de synaptische spleet verblijft, bindt het zich aan de alfa-2 adrenerge autoreceptoren. Als het norepinefrine aan de receptor gebonden is, zorgt dit ervoor dat er geen granules meer worden verplaatst naar de rand van het presynaptisch neuron en er minder norepinefrine vrijkomt in de synaptische spleet. Indien er genoeg norepinefrine aanwezig is, komt het terugtrapsysteem in werking

Echter, als er te weinig norepinefrine in de synaptische spleet zit dan is het de bedoeling dat dit terugtrapmechanisme niet op gang komt, want we hebben meer norepinefrine nodig bij het verhelpen van depressie. Indien je de autoreceptoren blokkeert, zorg je dat dit proces niet langer op gang kan komen. De remmende werking wordt dus opgeheven waardoor er meer norepinefrine in de synaptische spleet komt, wat zorgt voor een afname van depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Monoamines - serotonine (indoleamines(=tryptofaan)

A

Alle gevallen hierboven gelden in de basis ook voor serotonine, behalve dat hierbij tryptofaan omgezet wordt in serotonine. Hierbij zijn er serotonerge receptoren en 5HT-2A serotonerge autoreceptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tryptofaanvrij dieet

A

als je geen tryptofaan inneemt, kan dit niet omgezet worden in serotonine en heb je geen goede stemming wat leidt tot depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Inflammatie

A

De hersenen hebben cytokinereceptoren en wanneer pro-inflammatoire levels zijn verhoogd, ontwikkeld men ziektegedrag.
Dit ziektegedrag heeft een overlap met depressie, vandaar ook de aanname dat het veroorzaken van inflammatie of toediening van cytokines leidt tot depressieve symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Cytokine-geïnduceerde depressie

A

wordt ook verminderd door antidepressiva

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Neuroplasticiteit

A

Depressie kun je zien als een tekortkoming van brein om zich aan te passen. Dit kan ook verklaren waarom depressieve patiënten moeite hebben met cognitief en emotioneel aanpassen aan stressvolle situaties

17
Q

Neuroplasticiteit - monoamines

A

Wanneer de neuroplasticiteit afgezet wordt tegen de monoamines dan zie je dat toenames van die monoamines leidt tot een toename van neuroplasticiteit via de expressie van groeifactor (BDNF).

18
Q

BDNF feitjes

A
  • Depressie zorgt voor verlaging BDNF in specifieke hersenregio’s
  • Risicofactoren depressie laten daling zien van BDNF
  • Herstel depressie verhoogt BDNF
  • Als BDNF verlaagt, verlaagt neuroplasticiteit wat zorgt voor hogere responsiviteit van stresshormonen
19
Q

Farmaceutische behandelingen

A
  • tricyclische antidepressiva (TCA’s)
  • Selective serotonine reuptake inhibitors
  • atypisch
  • Selective noradrenergic reuptake inhibitors
  • lithium
20
Q

Tricyclische antidepressiva (TCA)

A

(dirty drugs) medicijnen met niet-specifieke effecten, doordat het naast de inhibitie van heropname van norepinefrine ook impact heeft op andere ongerelateerde processen, omdat het ook aan andere receptoren bindt.
Daarnaast heeft het een groter aantal bijwerkingen dan SSRI’s, aangezien deze wel specifiek zijn, zoals cardiale complicaties.

21
Q

Selective serotonine reuptake inhibitors SSRI

A

Selectieve inhibitie van heropname van serotonine
- minder bijwerkingen, lager risico bij overdosis
- werkt beter in combinatie met andere medicatie dan TCA
- niet alleen bij depressie (OCD, PMS, eetstoornissen)

22
Q

SSRI - bijwerkingen

A

hebben een selectief effect op hetzelfde proces, maar dat specifieke proces heeft verschillende functies in verschillende cellen (multifunctionaliteit). Serotonine heeft namelijk ook een rol in het spijsverteringssysteem. Door SSRI inname kunnen mensen last krijgen van hun spijsverteringssysteem, dus misselijkheid, braken en maagdarmklachten

23
Q

Atypisch

A

Gemengde effecten op zowel norepinefrine als serotonine, waardoor ze vergelijkbaar zijn met TCA

24
Q

Selectieve noradrenergic reuptake inhibtors

A

Blokkeert de norardenerge transporter, waardoor levels van norepinefrine in synaptische spleet toenemen

25
Q

Lithium

A

wordt gebruikt voor het kalmeren van manische perioden, maar wordt niet nuttig gezien voor het verminderen van een depressieve stemming. Hierdoor wordt het vooral gebruikt bij bipolaire stoornissen in combinatie met TCA’s.

26
Q

Niet-farmaceutische behandelingen

A
  • Elektroconvulsie therapie ECT
  • Nervus vagus stimulatie: kastje onder sleutelbeen, geeft puls af in zenuw, klachten verminderen
  • Lichttherapie: met name effectief bij seizoensgebonden depressie
  • Sint-janskruid
27
Q

Depressie en somatische aandoeningen

A

40-60% van de depressieve patiënten kampt ook met een somatische aandoening. Depressie heeft daarbij ook een effect op het ontstaan en/ of verergeren van hart- en vaatziekten.

Klachten vaak niet erkend door huisarts

28
Q

Depressogene aspecten van somatische condities

A
  • Psychosociale aspecten
  • Psychobiologische aspecten
29
Q

Psychosociale aspecten

A
  • Omgaan met verlies (van functies of mensen) en trauma.
  • Gelimiteerd zijn met betrekking tot zelfzorg, werk, sociaal en familieleven.
  • Het omgaan met de onvoorspelbaarheid of levensbedreigende aspecten van een ziekte.
  • Ondergaan van pijnlijke en ingrijpende behandelingen
30
Q

Psychobiologische aspecten

A
  • Neurologische schade.
  • Effecten van hormonale verstoringen (pre- of postnatale depressie).
  • Effecten van medicatie.
31
Q

Somatische condities met verhoogde cytokinelevels

A
  • Auto-immuunziektes
  • Chronische, virale en bacteriële infecties
  • Obesitas
  • Diabetes mellitus
  • Cardiovasculaire ziektes
32
Q

Medicatie ontstaan van depressie

A
  • Farmaceutische behandeling voor hypertensie: bètablokkers en calcium receptor blokkers.
  • Hormoonbehandelingen.
  • Glucocorticoïden: om inflammatie te verminderen, bijv. ziekte van Crohn.
  • Alfa-interferon: behandelen van hepatitis C. 33% van de patiënten die dit krijgen ontwikkelt een depressie binnen 12 weken