HC7 Flashcards

1
Q

Hoe noemen we een ANOVA ook wel?

A

Een analyse van variantie (F-toets).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarvoor is een ANOVA?

A

Met deze toets vergelijk je de gemiddelden van meer dan twee groepen op basis van een categoriale onafhankelijke variabele. Onderliggende vraag: verschillen de gemiddelden van meer dan twee groepen op een variabele significant van elkaar?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is H0 van ANOVA?

A

Alle groepsgemiddelden zijn gelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is H1 van ANOVA?

A

Er is minimaal 1 groep die afwijkt van de rest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 3 soorten variantie zijn van belang bij ANOVA?

A

(1) totale variantie (2) variantie tussen groepen t.o.v. algemeen gemiddelde (3) variantie binnen groepen t.o.v. groepsgemiddelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wanneer is de kans groot dat H0 verworpen wordt?

A

Bij een grote F.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wanneer wordt de F-statistic groter?

A

Als er meer verschil is tussen groepen en minder verschil binnen groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanneer is de kans groot H0 aannemen? Waarom?

A

Als de groepsgemiddelden dichtbij elkaar liggen of als de waarden binnen groepen ver uit elkaar liggen, dan is er een kleine kans dat de groepen variantie op de afh.vr. verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verwerpen we H0 of nemen we H0 aan als zowel MSm als MSr groot is?

A

Verwerpen, een grote MSr kan verklaard worden door outliers en die maken de interpretatie lastig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer is het aanneembaar dat de groepsconditie invloed heeft op de waarde van de afh.vr.?

A

De groepen verschillen onderlingen t.o.v het algemene gemiddelde en binnen de groepen liggen waarden dichtbij elkaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kunnen we concluderen op basis van een significante F-statistic bij ANOVA?

A

Dan wijkt dus een van de groepen significant af van de rest en nemen we H1 aan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe werkt post-hoc analyse?

A

Hierbij krijgt elke categorie een losse gepaarde t-toets waarbij gecontroleerd wordt op family wise error rate.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wanneer voeren we post hoc toetsen uit met een Bonferonni correctie?

A

Als de initiële F-toets (het hoofdeffect) in de ANOVA significant is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke meetniveau’s heeft een ANOVA?

A

De afhankelijke is interval/ratio, de onafhankelijke categorisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe controleer je op homogeniteit van groepsvarianties?

A

Met Levene’s Test, moet niet significant zijn anders gebruiken we Welch’s F.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe controleren we of waarden binnen groepen normaal verdeeld en hetzelfde zijn?

A

Door een histogram voor afzonderlijke groepen op waarden van de afhankelijke variabelen. Zo nee? Welch’s F.

17
Q

Waarom lezen we de regel ‘based on median’ af bij het checken op homogeniteit van groepsvarianties?

A

Mediaan is minder gevoelig voor outliers.

18
Q

Waarom controleren we op family wise error rate bij een post hoc analyse?

A

Om de kans op een type 1 fout te verkleinen door herhaald toetsen met veel groepen, dan is de kans op significantie onterecht groter.

19
Q

Wat zijn de assumpties van ANOVA?

A

(1) onafhankelijke observaties (2) interval/ratio afhankelijke (3) categorische onafhankelijke (4) homogeniteit van groepsvarianties (5) waarden binnen groepen zijn ongeveer. normaal verdeeld en hetzelfde.