HC3: Aristoteles Flashcards

1
Q

Aristoteles: Kennis door?

kenmerken kennis

A

Kennis door observatie

kenmerken: geen echte, onveranderlijke kennis

maar -> ervaringskennis van concrete dingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Aristoteles: 2 categorien ervaringskennis

A
  1. accidenties: toevallige eigenschappen van de dingen
  2. substanties: fundamentele bestanddelen van de werkelijkheid
    - > “dragers” van afzonderlijke eigenschappen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

substanties bestaan uit?

A

uit vorm en materie

vorm: het wezen van de substantie
materie: het materiaal waarvan de substantie is gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

uitleg: het wezen van de substantie

A

het wezen bestaat niet op zichzelf

kan wel in ons kenvermogen afzonderlijk beschouwd als begrip

maar in werkelijkheid altijd gematerialiseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Echte kennis volgens Aristoteles

hoe wordt deze kennis verkregen?

A

Gaat niet over individuele substanties, maar over de vorm: het universele wezen

echte kennis verkregen door abstractie in 2 vormen:

  1. de materialiseren - substantie ontdoen van materie
  2. de individualiseren - substantie ontdoen van toevallige kenmerken

met resultaat: onveranderlijke kennis van doel/functie van substanties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Plato vs. Aristoteles - 3 verschillen

  1. waar vinden wij de ware werkelijkheid?
  2. wat is de plaats van kennis ten opzichte van ervaring?
  3. kennis door?
A

(1)

Plato: transcendentie

Aristoteles: immanentie

(2)

Plato: a priori - van Idee naar ervaring

Aristoteles: a posteriorie - van ervaring naar kennis

(3)

overeenkomst: kennis door denken

maar

Plato: denken via redeneren en dialectiek

Aristoteles: denken via dematerialiseren en deindividualiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aristoteles en de ziel

definitie ziel

3 vormen van de ziel

A

Ziel is de vorm van het materiele lichaam

  1. vegetatieve ziel (planten)

+ gewaarwordene ziel (dieren)

+ redelijke ziel (mensen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

In het spoor van Aristoteles ivm met de ziel

conceptualiseringen van de begrippen

  1. lichaam
  2. ziel
  3. geest
A
  1. lichaam: het organisme dat dankzij de ziel zorgt voor levensprocessen
  2. ziel: geheel van aan het lichaam verankerde ervaringen zoals stemmingen, emoties en gevoelens
  3. geest: individualisering van zielservaringen en abstractere vermogens zoals denken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wat is eudaimonia?

A

welzijn/geluk

hierop is de deugdethiek van aristoteles gebaseerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

definitie deugd volgens aristoteles

A

een karakterhouding die ons in staat stelt een verstandige keuze te maken die in het midden ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

deugdzaam: wat is het niet?

A
  1. niet het tegengestelde van ondeugend gedrag
  2. niet associeren met burgerlijk of braaf
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

3 centrale vragen van de ethiek

A
  1. wat is goed handelen?
  2. wanneer is iemand een goed persoon?
  3. wat is een goede samenleving?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

3 klassieke stromingen in de ethiek

A
  1. deugdethiek: karaktereigenschappen van personen staan centraal -> doel: ontwikkelen van deugden -> mensen zullen dan goed handelen
  2. plichtsethiek: algemeen geldende regels en plichten staan centraal -> persoon handelt goed als zijn intentie overeenkomt met een algemeen geldende plicht
    1. gevolgenethiek: uitkomst van handeling staat centraal -> handeling is goed als gevolgen positief zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Vormen van een deugd (volgens aristoteles)

in 2 stappen

A
  1. vermijden van extremen -> goed midden vinden
  2. imitatie van voorbeelden van gepast handelen
    - >gebruik maken van phronesis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is phronesis?

+ 4 kenmerken

A

is een vorm van redeneren: “moreel gevormde verstandigheid”

  1. centraal staat uniek, concreet geval
  2. geen logische afleiding, maar resultat van afwegingen
  3. ethische dimensie
  4. bemiddeling tussen vuistregels en unieke situatie

phronesis staat tegenover andere vormen van redeneren bv. theoretische kennis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Deugden: verhouding tussen het midden en de uitersten

A

er zijn 3 houdingen - 2 uitersten (slecht), 1 eigenschap ertussen (goed)

maar: alle zijn aan elkaar tegengesteld!

17
Q

Aristoteles: 3 functies van de poezie

A
  1. plezier verschaffen
  2. uitbeelding van het algemene
  3. katharsis
    katharsis: voorbeeld van een breuk met dat wat als vanzelfsprekend wordt ervaren
    - >effect: directe emotionele respons in de toeschouwer
18
Q

wat is het effect van katharsis op karaktervorming?

A

ervaring van vrees en medeleven -> intelectuele en ethische zuivering van emoties

-> vormend effect

19
Q

Conclusie deugdethiek aristoteles

A

Karaktervorming in meer dan 2 stappen

  1. vermijden van extremen
  2. imitatie van voorbeelden van gepast handelen
  3. katharsis
20
Q

Aristoteles: Retorica

Functie?

wat had je nodig?

A

functie: hoe overtuig je anderen van een bepaald opvatting?

nodig:

(1) kennis van de psychologie van de mens (van je publiek)
(2) vertrouwdheid met verschillende karakters en gevoelens
(3) verschillen in (2) kennen tussen ouderen/jongeren etc

psychologisch onderzoek is begonnen met de retorica!

21
Q

Aristoteles - Retorica

wat moet elke redenaar doen?

5 elementen

A
  1. Inventio - materiaal verzamelen
  2. Dispositio - ordenen van het materiaal
  3. elocutio - formulering van het betoog
  4. actie - feitelijke voordracht
  5. memoria - uit het hoofd leren
22
Q

Aristoteles - Retorica

3 doelstellingen van het betoog

A
  1. Docere - informeren
  2. Movere - bewegen/tot iets aanzetten
  3. Placere - behagen of genoegen verschaffen