HC11: Wittgenstein & Bergson Flashcards

1
Q

Wittgenstein: wat is het logisch atomisme?

2 uitgangspunten

A

Wittgenstein onder invloed van Bertrand Russel

logisch atomisme: omgangstaal herleid tot elementaire uitspraken die met werkelijkheid (atomare feiten) corresponderen

  1. structuur van de logische taal spiegelt de structuur van de werkelijkheid
  2. wereld bestaat uit logisch onafhankelijke feiten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

wittgenstein: tractatus - afbeeldingstheorie

A
  • correspondentie tussen namen en dingen
  • correspondentie tussen elementaire proposities en standen van zaken
  • > kennis: verbinden van elementaire proposities
    bv. complexe spelsituatie opdelen in eenvoudige eenheden -> samenvoegen in schema
    afbeeldingstheorie: dezelfde logische vorm ( taal - werkelijkheid)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

wittgenstein: kern van de tractatus, 2 elementen

A
  1. enige functie van taal is dat het een beschrijving van de werkelijkheid geeft
  2. proposities hebben betekenis, omdat zij standen van zaken in de werkelijkheid afbeelden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wittgenstein: wat is zinnig/onzinnig taalgebruik?

A

enige functie van taal: beschrijven van de werkelijkheid

-> alleen empirische uitspraken zijn zinnig

taalgebruik zonder afbeeldingsrelatie tot de werkelijheid is onzinnig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wittgenstein: 2 taken van de filosofie

A
  1. strijd tegen de beheksing van ons verstand door de middelen van taal
  2. filosofie moet onderscheid maken tussen onzinnig en zinnig taalgebruik
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wittgenstein: Taalspelen

A

helderheid van afbeeldingstheorie blijkt een illusie

nu: vragen naar de context waaron worden gebruikt worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

verschillen wittgenstein 1 en wittgenstein 2

A

wittgenstein 1:

  • taal is altijd letterlijk
  • beginnen bij elementaire delen

wittgenstein 2:

  • oog voor verschillende vormen taalgebruik
  • beginnen bij gehelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kerngedachte van Wittgenstein 1

A

de correspondentietheorie van waarheid

-> overeenstemming van woord en ding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Conclusie wittgenstein 2?

A

conclusie: wittgenstein1 (overeenstemming met de werkelijkheid) heeft geen toepassing
- > waarheid is contextueel bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wittgenstein: definitie taalspel

A

taalspel: specifieke vorm van taalgebruik binnen een bepaalde context en volgens bepaalde regels

bv:

bevelen/bevelen opvolgen

rapporteren van een gebeurtenis

hypothese opstellen en toetsen

grap vertellen

religieuze taal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wittgenstein: constitutieve regels vs regulatieve regels

A

voorbeeld schaken:

constitutief: bepalen wat schaken is: doel van het spel, toegestane zetten, vermogens van de stukken
regulatief: bepalen strategie om goed te spelen: vuistregels voor opening etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wittgenstein: wat is de centrale rol van regels in een levensvorm?

A

gevolge regels zijn geen causale verbanden

-> grammaticale regels /interne verbanden

die de betekenis van het taalgebruik en het handelen binnen een levensvorm vastleggen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wittgenstein 1 en het archimedisch punt

A

Wittgenstein1 : archimedisch punt buiten het subject

gebruik van taal als het archimedisch punt om alles kennisproblemen op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wittgenstein 2 en het archimedisch punt

A

verdwijnen van archimedisch punt:

door vele taalspelen -> geen vast referentiepunt om alles kennis te beschrijven en alle problemen op te lossen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wat is een reificatie?

A

iets abstractes behandelen als iets concreets

bv. slecht concentreten en druk zijn, DOOR adhd te hebben?

ahdh = abstract

slecht concentreten, druk zijn = concreet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wittgenstein: waarom heeft augustinus zoveel moeite met het beantwoorden van de vraag “wat is tijd”?

A

vanwege de enorme complexiteit van het woord “tijd”

17
Q

Wittgenstein over het raadsel van tijd

A
  1. geen metafysische onmogelijkheid ( menselijk onvermogen überhaupt een voorstelling van tijd te maken)
  2. wel een conceptuele onmogelijkheid:
    - grammaticaal misverstand
    - verwarring van analogien die ons meesleuren
18
Q

Henri Bergson: fysische tijd

A

tijd van de natuurkunde: ruimte als model

-> als een geheel van oneindig opdeelbare momenten

(zeno en de pijl)

19
Q

Henri Bergson: tijd als duur

2 kenmerken van de tijd als duur

A

tijd van de beleving: geheel van ondeelbare handelingen

2 kenmerken van de tijd als duur:

  1. dynamische continuiteit: verlies van geheugen en desintegratie
  2. ervaring van onopdeelbaar geheel: rouw tegenover verdriet, niet begrijpen als gradaties
20
Q

vormen van het zelf:

fysische tijd = ?

tijd als duur = ?

A

fysische tijd = oppervlakkige zelf “verdinglijking van de mens”

tijd als duur = diepere zelf “ opgaan in het moment”