HC.2 - Myelodysplastisch syndroom (MDS) Flashcards

1
Q

Waar moet op gelet worden bij bloed onderzoek (lab)?

A

Als er ≥ 2 cellijnen afwijkend zijn is dit opvallend en moet je alert zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de normaalwaarden voor blasten in het bloed/beenmerg en wanneer spreken we van een MDS?

A

Normaal; 2-3% waarbij echt < 5% moet zijn
> 5% is afwijkend
5-20% is myelodysplastisch syndroom
> 20% is acute leukemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is er te zien in het beenmerg van een patient met MDS?

A
  • hypercellulair
  • vormafwijkingen = dysplasie in erytropoiese
  • verhoogd % blasten (tussen 5-20%)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar kijken we naar bij een beenmerg onderzoek?

A
  • morfologie
  • flowcytometrie
  • cytogenetica
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is een cytogenetica afwijking die prognostisch relevant is bij mds?

A

-7 = monosomie 7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

op basis waarvan kunnen we de diagnose MDS stellen?

A

Alleen dysplasie is geen bewijs van klonale maligniteit
- hypercellulariteit
- dysplastiche afwijkingen in de erytropoiese
- cytogenetisch monosomie 7

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is MDS?

A

Klonale aandoening van de hematopoietische stamcellen/progenitor cellen gekenmerkt door:
1. ineffectieve hematopoiese
2. Neiging tot leukemische evolutie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het gevolg van de ineffectieve hematopoiese bij MDS?

A

Te veel onrijpe cellen in beenmerg –> cytopenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Bij welke bevolkingsgroep komt MDS het meest voor?

A

Bij ouderen
Erg zeldzaam < 50 jaar (mediane leeftijd: 74 jaar)
Mannen > vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe vaak komt MDS voor?

A

Een van de meest voorkomende kwaadaardige aandoeningen van het beenmerg
incidentie ong 500 per jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom is MDS kwaadaardig?

A
  • het is klonaal
  • heeft een slechte prognose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de klinische presentatie van MDS?

A
  • asymptomatisch
  • symptomatisch (vergelijkbaar met AML)
    a) vermoeidheid en/of dyspnoe agv anemie
    b) terugkerende opportunistische infecties agv neutropenie
    c) bloediingsneigingen agv trombopenie
    Langzaam ontstaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat maakt de symptomen lastig te koppelen aan MDS?

A

Niet specifiek en komen ook bij vele andere aandoeningen voor (maligne en niet maligne)
bvb nutrientendeficienties (ijzer, B1, B9 (foliumzuur), B12)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe ziet een normale megakaryocyt eruit? En een afwijkende?

A

Normaal: multinucleair waarbij de kernen dicht tegenelkaar aan liggen
Afwijkend: lobulaire kernen of mononucleair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe ziet een normale granulocyt eruit? En een afwijkende?

A

Normaal: korrelig cytoplasma
Afwijkend: geen korreling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer is er sprake van dysplasie?

A

≥ 10% dysplasie in een lijn
Af en toe een dysplastische cel dus NIET

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is NIET bewijzend voor MDS?

A

Dysplasie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Waaruit ontstaat MDS?

A

Vaak genetische dan wel epigenetische veranderingen in vroege HSC

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is belangrijk om te onderscheiden in het type cel waarin MDS begint?

A

het begint in HSC en de fout zit niet in rijpe cellen
MAAR de fouten zijn wel terug te vinden in rijpe cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat zijn de oorzaken van fouten die voorkomen in de HSC bij MDS?

A
  1. Pech: mutaties kunnen zorgen voor maligne transformatie
  2. Expositie van carcinogenen door bvb behandeling of omgeving
  3. Erfelijke factoren: bepaalde syndromen zorgen voor bepaalde mutaties in families
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Expositie aan carcinogene stoffen kunnen de oorzaak zijn voor mutaties bij MDS. Noem hier voorbeelden van

A
  1. Benzeen, pesticiden, petroleumderivaten
  2. Behandeling met chemo of RT bij andere maligniteit
    - alkylerende middelen (cyclofosfamide) heeft latentietijd van 5-15 jaar
    - topoisomerase II remmers heeft latentietijd van 1-2 jaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bij hoeveel mensen met MDS is er een afwijkend karyotype?

A

40% heeft normaal karyotype
60% heeft afwijkend karyotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wanneer spreken we van een complex karyotype? Wat is het gevolg op de prognose?

A

≥ 3 afwijkingen
Heeft een slechte prognose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Noem twee cytogenetische afwijkingen en de prognose hiervan bij MDS?

A

Monosomie 7 en complex karyotype hebben slechte prognose
Deletie 5q (isolated) heeft gunstige prognose

25
Q

Komen mutaties vaak voor bij MDS patiënten?

A

Ja, in 90% kunnen mutaties gedetecteerd worden

26
Q

Welke soorten genen zijn vaak gemuteerd bij MDS patienten?

A

epigenetische regulatoren
Regulatoren van de mRNA splicing

27
Q

Wat gebeurt er DNA methylering?

A

Op een C (op plaats 5 in de ring) in een CG-eiland in de promotor van genen wordt een methyl groep aangebracht door DNMT.
Als gemethyleerd staat het gen uit omdat transcriptiefactoren niet meer kunnen binden

28
Q

Wat is het probleem met methylering bij patienten met MDS?

A

Er is hypermethylering –> veel genen uit die normaal aan horen te staan –> hierdoor tumorsuppressor genen uit
Soms ook wel hypomethylering (waardoor wel expressie wat we niet willen)

29
Q

Wat is de functie van P53 en wat gebeurt er als dit gen gemethyleerd wordt?

A

Bij DNA-schade wordt dit veel afgeschreven –> (maligne) cellen in apoptose of verandering van differentiatie (repair)
P53 is tumorsuppresslr gen –> als gemethyleerd kan functie niet uitoefenen –> genetische mutaties niet gerepareerd waardoor maligne klones kunnen ontstaan

30
Q

Wanneer kan een klone uitgroeien tot een volledige maligniteit?

A

Als deze cellen die dit hebben een groeivoordeel hebben –> alle cellen die hieruit voorkomen via ineffectieve hematopoiese zorgen voor maligne ontaarding

31
Q

Wat is het gevolgen mutaties in Splice regulatoren?

A

grote veranderingen in de celvorming

32
Q

Wat is het tumorstruma bij hematopoiesetische malligniteiten?

A

Niches in het beenmerg

33
Q

Welke twee “soorten” MDS zijn er?

A
  1. Primaire = de novo mds
    Onbekende etiologie maar mogelijk expositie aan carcinogenen of erfelijke factoren een rol
  2. Secundaire (therapiegerelateerde) MDS
    Door behandeling met chemo of RT voor andere maligniteit
34
Q

Waarbij speelt hypermethylatie vaak een belangrijke rol?

A

Bij het ontstaan van kanker

35
Q

Waarom draagt hypermethylatie bij aan het ontstaan van kanker?

A

Omdat het P53 gen wordt gemethyleerd en wordt uitgeschakeld = tumorsuppressor gen

36
Q

Wat speelt een grote rol bij de clonale ontwikkeling van maligne cellen? Wat is dit bij de MDS?

A

Het stroma dus de omgeving
Bij MDS is dit de niche

37
Q

Wat zijn de effecten van stroma cel dysfunctie in muizen?’

A

Inductie van MDS en secundaire acute leukemie

38
Q

Wat is faciliterend voor mutaties?

A

Inflammatie in de omgeving (uitstoot van inflammatory molecules) heeft invloed op de ontwikkeling van de hematopoietische stamcel

39
Q

Hoe gaat de maligne ontwikkeling van HSC bij MDS?

A

Secretie van inflammatory molecules heeft effect op HSC en faciliteert mutaties
Selectie en uitgroei van maligne cellen door relatieve resistentie tegen genotoxische stress
Survival of the fittest: de clone met de juiste eigenschappen kan overleven –> mutaties kunnen toenemen –> AML

40
Q

Wat is de variatie aan prognoses bij MDS?

A

Kan varieren van maanden tot jaren

41
Q

Hoe bepalen we de prognose bij MDS?

A

Via de IPSS-R = revised international prognostic scoring system
- % blasten in beenmerg
- aantal trombocyten
- aantal erytrocyten (Hb)
- aantal neutro’s (ANC)
- cytogenetica

42
Q

Wat is wel een prognostische waarde bij MDS en niet bij AML?

A

% blasten is WEL bij MDS
En NIET bij AML van belang

43
Q

Waarover moet een afweging gemaakt worden bij de behandeling van MDS?

A

Prognose van de ziekte versus risico’s van de behandeling

44
Q

Wat is de enige curatieve behandeling voor MDS?

A

Allo-SCT
Met relatief hoge mortaliteit en morbiditeit

45
Q

Wanneer geven we geen allo-SCT meer?

A

Grens is 70 jaar
Dan is het te toxisch

46
Q

Wat is de insteek van behandeling bij patiënten die geen SCT krijgen?

A

Palliatief, levensverlengend

47
Q

Wat zijn 5 behandel mogelijkheden bij MDS?

A
  1. Supportive care
  2. Ziektemodulerende middelen
  3. intensieve chemo
  4. immuunsuppressieve middelen
  5. allo-SCT
48
Q

Wat valt er onder supportive care?

A
  • transfusie van ery’s en/of trombo’s
    icm ijzerchelatie therapie –> binden ijzer zodat afvoeren omdat anders stapeling krijgen
  • groeifactoren (EPO of G-CSF)
    Zijn symptoom gericht
49
Q

Wat valt onder Ziektemodulerende middelen?

A

Grijpen aan op de epigentica
- 5-azacytidine: cytidine homoloog die niet gemethyleerd kan worden –> patienten verliezen methylatie
Geeft langere overleving maar is NIET curatief

50
Q

Wat valt onder immuunsuppressieve middelen?

A
  • anti thymocyt globuline
  • cyclosporine A

Omdat
- bij low risk mds krijgen sommige patiënten last van een cytopenie agv hyperactieve t-cellen
- er worden vaak auto-immuunziektes gezien bij MDS wat een onafhankelijke indicator was voor een slechte prognose

51
Q

Hoe geven we patienten met MDS chemo?

A

Volgens AML protocol
Kan curatief INDIEN gevolg door allo-SCT

52
Q

Wat is primaire en wat is secundaire AML?

A

Primair: bij presentatie sprake van AML
Secundair: eerst MDS en daarna over in AML

53
Q

Hoe veel mensen met MDS krijgen uiteindelijk AML?

A

Bijna allemaal

54
Q

Hoe behandelen we mensen met een lage score bij de IPSS-R?

A
  1. zeer laag < 1,5
  2. laag 1,5 - 3 (2 is intermediate)
    supportive care en immuunsuppresieve therapie
55
Q

Hoe behandeld we mensen met een hoog tot zeer hoge score bij de IPSS-R?

A
  1. Hoog
  2. Heel hoog
    Chemo en/of ziekte modulerende middelen
    Chemo kan dus curatief als gegeven met allo-sct
56
Q

Bij welke patienten geven we lenalidomide?

A

hoog tot zeer hoog risico met geïsoleerde 5q deletie

57
Q

Welke patienten met MDS komen in aanmerking voor een allo-SCT?

A

hoog tot zeer hoog risico
Geschiktheid hangt af van factoren zoals leeftijd, type MDS, diverse klinische en prognostische factoren

58
Q

Lijken alle MDS patienten erg op elkaar?

A

Het heeft een zeer heterogene presentatie zowel klinisch als biologisch

59
Q

Waar zegt de risicoscore iets over?

A

De overleving en de progressie naar AML