Extra info Flashcards

1
Q

Hoe kan het dat leukemie en andere type tumorcellen zich vaak vestigen en uitgroeien in de lever, milt, LK en beenmerg?

A

CXCL12 (SDF-1) is een chemokine die bindt op de CXCR4 receptor
Chemokines hebben een chemoattractieve werking op cellen die hiervoor een receptor hebben
Metastaserende tumorcellen en bloedvoorlopercellen brengen deze receptor vaak hoog tot expressie

Door activatie van verschillende processen kunnen cellen hier goed hechten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is de GALT en waar bestaat dit uit?

Hoe noemen we de LK die geassocieerd zijn met het ileum?

A

GALT = gut associated lymphoid tissue
- tonsillae palatinae (keelamandelen)
- tonsillae pharyngeo = adenoid
- tonisallae linguales
Reageren als eerste op antigenen die oraal binnenkomen

Peyer’s patches

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

In welke maten wordt het bot en het beenmerg doorbloed?

A

Beiden zijn sterk doorbloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit welke gebieden bestaat de lymfeklier van buiten naar binnen?

A

Cortex = corticale follikel = B-cel gebied (aan de rand)

Paracortex = T-cel gebied
Tussen de follikels en doorlopend naar het merg

Merg = mergstreng = plasmacel gebied

Tussen de mergstrengen in de sinussen bevinden zich histiocyten (= weefselmacrofagen) voor antigeen verwerking en presentatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de twee plekken waar cellen vanuit de lymfe weer het bloed in kunnen treden?

A
  1. Ductus thoracicus in de v. subclavia sinistra
  2. truncus lymfaticus dexter in de v. subclavia dextra (rechterarm, rechterborst, hoofd en hals)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar kunnen lymfocyten vanuit het bloed het lymfestelsel intreden?

A

HEV = hoog endotheliale venulen in de LK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar vindt gedurende het leven de hematopoeiese plaats?

A

Foetale periode:
- dooierzak
- lever en milt

Na geboorte in beenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar wordt het bloed schoon gehouden en hoe de lymfe?

A

Bloed: lever, milt en beenmerg
Vaak door macrofagen

Lymfe: LK

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn symptomen van levermeta’s? en van LK?

A

Icterus, vergrote en pijnlijke lever, verlies van eetlust

gezwollen klier
zwelling lichaamsdelen door geblokkeerde lymfevoer
ascites
lymfoedeem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen chemokinen en cytokinen?

A

Chemokinen: chemotactische (aantrekkende) werking en activerende werking

Cytokinen: invloed op het gedrag van andere cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer zijn leukemiecellen gevoeliger voor chemo en waarom?

A

in het bloed zijn ze gevoeliger dan in het beenmerg vanwege de beschermende werking van de niches en de groeifactoren van het stroma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wie krijgen er het meest ALL?

A

Kinderen van 3-4 jaar
jongens > meisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke genetische afwijking wordt vaak gezien bij kinderen met ALL? Hoe vaak?

A

80% heeft TEL-AML1 fusiegen (PCR technieken om vast te stellen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn drie manieren om de MRD op te sporen?

A
  1. flowcytometrische immunofenotypering
  2. PCR waarbij fusie gen transcripten worden gemeten
  3. PCR waarbij gekeken wordt naar immunoglobulinen en T-cel receptoren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welk klinisch onderzoek zetten we in bij ALL?

A
  • LO voor neurologische verschijnselen of testisinfiltratie
  • X-thorax voor verbreed mediastinum (T-ALL)
  • Echo abdomen voor nierinfiltratie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is ongunstig bij ALL met betrekking tot de
- leeftijd
- immunofenotype
- Klinisch
- karyotype

A

Leeftijd: < 1 jaar en > 10 jaar
Immunofenotype: T-ALL en pro B-ALL
Extramedullaire uitbreiding en hoog WBC
t(9;22), 11q23 (MLL herschikt), hypodiploid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke behandeling wordt toegepast bij ALL?

A

Chemo voor 2 jaar
Meest is poliklinisch behalve inductiefase

Let op problemen die specifiek bij kinderen horen
vaccinaties pas geven na de behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wanneer is er bij ALL een indicatie voor een auto-SCT?

A
  • slechte respons op chemo
  • ongunstig karyotype
  • vroeg recidief = < 6 mnd na stoppen behandeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat kan een kindje van 3 jaar met ALL krijgen als hij in contact is gekomen met de waterpokken (en zelf nog niet gehad heeft)?

A

Zoster immunoglobulinen < 72h na 1e contact

Tussen 7-28 dagen weg bij andere immuun comprimiteerde patiënten vanwege besmettelijkheid
kan gemitigeerde vorm krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is kenmerkend in het lab voor een lever meta?

A

Dat alle leverenzymen verhoogd zijn
Een van de enzymen die verhoogd is is niet passend voor een maligniteit –> eerder alcohol misbruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is te zien bij de histologie van een B-cel lymfoom?

A

Aantal follikels zijn sterk toegenomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe wordt er tussen lymfomen onderscheid gemaakt? Waarover zegt dit iets?

A

Typering obv type cellen, kwaadaardigheid, gestopte ontwikkeling van de cellen

Bepaalt de prognose en agressiviteit van de therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Hoe analyseren we de lichte ketens van de B-cellen?

A

Flowcytometrie
- van weefsel lymfocytensuspensie maken
- kappa en labda worden gemerkt met fluorochroom
- fluorochromen fluoresceren indien zij met licht van een bepaalde golflengte worden aangestraald
- Deze zenden ook weer uit met een andere golflengte
- detectie met photodectoren
- intensiteit weergegeven in een grafiek
- mogelijk om meerdere in 1 bepaling te doen omdat verschillende fluorochromen gevoelig zijn voor verschillende golflengtes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Hoe werkt immunohistochemie?

A
  • een enzym (vaak peroxidase) wordt gekoppeld aan een antilichaam
  • binding van antilichaam aan antigeen (bvb in een groep met tumorcellen) kan de substraat omzetting door het enzym gebeuren
  • hierdoor treedt een kleur reactie op
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar komt bcl2 voor?

A

In normale en getransformeerde T-cellen

NIET in normale B-cellen maar kan wel in getransformeerde B-cellen bij folliculair lymfoom

25
Q

Waaraan kan histologisch een folliculair lymfoom worden herkend? Wat zie je niet bij een B-CLL?

A
  • toename van het folliculaire patroon
  • CD20+, CD10+ en Bcl2+

NIET bij B-CLL:
- geen folliculaire architectuur
- negatief voor CD10 (kiemcentrum marker)

26
Q

Wat is de betekenis van gradering, stagering, typering en classificeren?

A

Gradering = een term die gebruikt wordt om aan te geven hoe aggressief een bepaalde ziekte zich gedraagt, zo wordt er wel wel gesproken van laag- en hooggradige lymfomen

Stagering = uitgebreidheid van de ziekte bepalen

Typering en classifisering zijn synoniemen voor het indeling van lymfomen in een classificatieschema

27
Q

Als er beenmerg invasie is bij een lymfoom, van welk stadium spreken we dan?

A

Stadium IV want is gedissemineerd

28
Q

Wat is verschillend te zien tussen een maligniteit en een reactie in een lymfeklier?

A

Atypische cellen passen bij maligniteit

Reactief niet echt atypische cellen
Behalve bij Pfeiffer (Ebstein bar virus) wat T-lymfocyten betreft

29
Q

Wat zien we histologisch bij hodgkin lymfoom?

A

De lymfeklier-architectuur is verstoord
- follikels ontbreken
- geen compartimentalisatie van B- en T-cel gebieden.
- veel eosinofiele granulocyten
- grote cellen met gelobde kernen en prominente nucleoli.

30
Q

Wat zijn specifieke markers voor reed Sternberg cellen?

A

CD15 en CD30
CD20 is NEGATIEF

31
Q

Hoe wordt hodgkin lymfoom behandeld?

A

chemo en RT

32
Q

Wat kan gezien worden histologisch bij een burkitt lymfoom wat erg opvallend is?

A

Sterrenhemel macrofagen
Ophelderingen blijken te berusten op de aanwezigheid van macrofagen die celdebris fagocyteren

33
Q

Wat tonen we aan met cycline D?

A

Mantecel lymfoom

34
Q

Wat is de waarde van TdT bij de bepaling van lymfomen?

A
  • TdT is een enzym dat een rol speelt bij de immunoglobuline gen herschikking
  • Het gen komt dus ook tot expressie in onrijpe B-cellen en toont het precursor lymfoom aan.
  • Burkitt lymfomen zijn post-follikelcentrum (‘rijpe’) lymfomen, waarbij de immunoglobuline genen al herschikt zijn, er is geen expressie van TdT gen meer aanwezig.
35
Q

Hoe kan een burkit lymfoom aangetoond worden op het niveau van genen?

A

t (8;14) aantonen met een FISH

36
Q

Waarmee kunnen we de diagnose CLL stellen?

A

Enkel męt flowcytometrie waarbij extra diagnostiek niet nodig is

37
Q

Wat is de histologie tav andere diagnostische technieken?

A

Kwaliteits controle om te controleren of de aangeboden cellen wel de afwijkende cellen

38
Q

Hoe groot zijn LK?

A

Varieren van enkele mm tot enkele cm

39
Q

Welke type follikels zijn aanwezig in LK?

A

Primaire follikels
Secundaire follikels als gestimuleerde LK
Secundaire ontstaan uit primaire en zijn goed herkenbaar vanwege de follikelcentra (‘kiemcentra’) die scherp afsteken als ronde bleke gebieden in de follikels

40
Q

Wat gebeurt er in de follikels?

A

Kiemcentrumreactie:
B-cellen ondergaan rijping en selectie op grond van antigeen stimulatie
Hier kan hypermutatie voor selectie en affiniteitsmaturatie

Als cel geen goede Ig maakt –> apoptose –> restanten opgeruimd door macrofagen (licht gekleurde macrofagen met fagocyteerd debris in cytoplasma) –> sterrenhemel effect als in aantal toegenomen

Als cel wel goede Ig –> proliferatie

In follikel centrum dus zowel proliferatie als apoptose

41
Q

Hoe wordt de apoptose van B-cellen gereguleerd?

A

Door Bcl-2 gen –> product remt de apoptose
Als geen goede Ig in B-cel –> komt Bcl-2 niet tot expressie –> apoptose (BAX genen)

42
Q

Waaruit bestaat een secundaire follikel?

A
  • Follikelcentrum: kleine en grote lymfatische cellen, macrofagen, dendritische cellen, bloedvaatjes
  • Mantelzone
  • Marginale zone
  • Paracortex
43
Q

Wat is vaak te zien bij histologie van een LK als er maligniteit ingroeit?

A
  • uittreden van lymfatische cellen buiten het kapsel
  • niet meer herkenbaar zijn van de randsinus; vaak geoblitereerd waarbij het lymfatische weefsel zich niet houdt aan de anatomische begrenzing van het kapsel en zich voortzet in het de lymfeklier omgevende bindweefsel, het zogenaamde perinodale bindweefsel.
  • verlies van compartimentalisatie, waarbij follikels niet meer goed herkenbaar zijn.
44
Q

Waarom is het onderscheid tussen NHL en reactie LK soms lastig?

A
  • NHL bestaan ook uit uitgedifferentieerde cellen
  • normale lymfeklieren zijn ‘dynamische’ orgaantjes die sterk reageren op stimulatie, waarbij één der compartimenten in mindere of meerdere mate betrokken kan zijn. Ook deze reactieve veranderingen kunnen gelijkenis tonen met een maligne lymfoom
45
Q

Wat is het verschil tussen immunologisch onderzoek en immunohistochemie?

A

Bij immunohistochemie wordt een enzymreactie gebruikt die een kleur zichtbaar maakt

Bij immunologisch onderzoek:
Antilichamen worden gebonden aan antigenen en aan het antilichaam is een fluorescerend ‘reporter’ molecuul gekoppeld

46
Q

Hoe kan onderscheid gemaakt worden tussen CLL en. mantelcel lymfoom?

A

Zwakke expressie in CLL
Helemaal geen expressie in MCL

Door flowcytometrie kan de zwakke expressie bij CLL worden aangetoond (niet bij immunohistochemie)

47
Q

Wat zijn drie voordelen van flowcytometrie tov immunohistochemie? Wat zijn twee nadelen?

A

Voordelen:
1. Kwalificatie mogelijk

  1. Gevoeliger
  2. Clonaliteitsbepaling mogelijk op grond van het voorkomen van een bepaalde marker en specifiek deze populatie verder te onderzoeken op het voorkomen van andere markers zonder dat de achtergrond daarbij stoort.

Nadelen:
1. geen visuele controle op de onderzochte populatie.
2. antigenen die in de celkern tot expressie komen (zoals bijvoorbeeld TdT) in plaats van op de celmembraan, zijn moeilijker te detecteren.

48
Q

Wat is CD3?

A

Een marker voor de T-cel receptor

49
Q

Wat wordt normaal op een gel electroforese gezien bij clonaliteit van DNA van B-cellen en wat bij een lymfoom?

A

Normaal polyclonaal: dus heel veel verschillende banden

Monoclonaal: 1 band

50
Q

Wat zijn hodgkin cellen?

A

Reed Sternberg cel: grote cel met een gelobde kern (vaak twee grote lobben) en met in de kern prominente, vaak staafvormige nucleoli

als cellen hier niet aan voldoen zijn het hodgkin cellen

51
Q

Welk lymfoom presenteert vaak extra-nodaal? En welke zowel nodaal als extra nodaal?

A

Burkitt lymfoom

DLCBL

52
Q

Wat zijn de stadia van lymfomen? wat betekenen de letters A, B en X?

A

Stadium I = 1 LK of 1 extra-lymfatisch orgaan/plaats

Stadium II = aan 1 zijde van diafragma
- ≥ 2 LK
- of 1 extra-lymfatisch orgaan/plaats + 1 LK

Stadium III = aan 2 zijden van diafragma
- ≥2 LK met milt
- ≥ 2 LK met 1 extra-lymf orgaan/plaats
- ≥2 LK met milt en 1 extra-lymf orgaan/plaats

Stadium IV = gedissimineerde infiltratie van ≥ 1 extra-lymfatisch orgaan/weefsel met of zonder lymfadenopathie

A: afwezigheid van koorts, nachtzweten of gewichtsverlies (>10% in 6 mnd)

B: aanwezigheid van 1 of meer
- koorts
- nachtzweten
- gewichtsverlies (>10% 6 mnd)

X:
- Bulky disease = klier massa van ≥10 cm (excl. lever en milt)
- Mediastinum/thorax ratio ≥ 0,35 door mediastinale massa gemeten thv T5/T6

53
Q

Welke vorm(en) van leukemie kunnen wel en welke niet een LK zwelling geven?

A

WEL:
- CLL
- ALL

NIET:
- CML
- AML

54
Q

Wat is het verschil tussen een metastase, een lymfoom en een ontstoken LK op het gebied van
- pijnlijkheid
- Warm/rood
- consistentie
- afgrensbaarheid
- relatie met omgeving

A

Metastase:
- pijnlijkheid: niet
- Warm/rood: niet
- consistentie: hard
- afgrensbaarheid: moeilijk
- relatie met omgeving: vergroeid

Lymfoom:
- pijnlijkheid: niet
- Warm/rood: niet
- consistentie: rubberachtig
- afgrensbaarheid: scherp
- relatie met omgeving: losliggend

Ontstoken LK
- pijnlijkheid: wel
- Warm/rood: beiden
- consistentie: week
- afgrensbaarheid: moeilijk
- relatie met omgeving: -

55
Q

Welk onderzoek kan het beste gedaan worden bij verdenking van een maligniteit in een LK?

A

Verwijdering van de LK door de chirurg want punctie biedt niet veel meerwaarde

56
Q

Waarvan is de behandeling van een lymfoom afhankelijk?

A

Van de verspreiding door het lichaam –> stageringsonderzoek
- CT-hals-thorax-abdomen- bekken tm liezen
- FDG-PET-CT
- beenmerg onderzoek: morfologie, immunofenotypering, biopt

57
Q

Wat wordt gebruikt om het stadium van lymfomen vast te stellen?

A

Ann Arbor classificatie

58
Q

Wat bepaalt mee in de prognose van lymfomen?

A

Klinische prognostische factoren
- serum LDH
- WHO performance status
- leeftijd
- extra-nodale lokalisatie
- Ann Arbor classificatie

59
Q

Welke afwijkingen komen voor bij de lymfomen?

A

Burkit: ectopische MYC expressie

Folliculair: ectopische BCL2 expressie

GC DLCBL: Ectopische BCL2 en/of MYC expressie

ABC DLCBL: PRDM1 inactivatie

60
Q
A