HC PK/PD 2 Flashcards

1
Q

Wanneer is er lineraire kinetiek bij TMDD?

A

Na saturatie (dus verzadiging) in grafiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe kan je weten of je voor of na de verzadiging zit?

A
  • Kijken naar verhouding tussen dosis en AUC

Bij verzadiging: als je dosis verdubbelt, dan verdubbelt de AUC ook

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Naast source van eiwit, welke factoren hebben effect op immunogeniciteit?

A

Immunogeniciteits potentieel neemt toe naarmate %
niet-humaan toeneemt, MAAR meerdere factoren
leveren een bijdrage, mogelijk:
• Activiteit immuunsysteem ten tijde van toediening
(daclizumab bij rejecties?)
• Soluble target versus solide target
• Toedienroute? (rituximab vs adalimumab) –> subcutaan meer immunogeen dan iv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Soort ADA’s (Anti-drug-antibody) =antistoffen gemaakt door het lichaam

A
  • Neutralizing antibodies: binding met targen niet meer mogelijk (worden inhibitors genoemd)
  • Binding antibodies/non-neutralizing antibodies: het gaat niet op je target-antilichaam interatie zitten, maar ergens anders (Kan dus je PK/PD beïnvloeden)

Als het op de Fc-deel gaat zitten dan kan de halfwaardetijd ineens korter worden. Als het aan het stukje gaat zitten waar het complement aan bindt, dan kan er minder ADCC en CDC optreden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom moet je ALTIJD meer dan 1 meting voor ADA (antistof) vorming aanhouden?

A

2 soorten antistof responsen
- persistente respons: als je eenmaal antistoffen vormt, dan houdt je ze ook (als je geneesmiddel
bijv. stopt voor een jaar, dan kan je het daarna weer gebruiken!, blijf je het middel gebruiken dan
blijf je de antistoffen behouden)

  • transiente respons: als je antistoffen vaker meet en je ziet na een tijdje dat je geen antistoffen
    meer in het lichaam hebt
    –> daarom belangrijk om, als je een positieve ADA hebt, nog een paar metingen te nemen! –>
    wordt het minder, dan heb je geen problemen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe komt subcutane toediening van eiwitten in ons systeem?

A

via de Lymfe (via vena subclavia)
- Normaal via het endotheel, maar eiwitten zijn daar te groot voor

  • De Tmax hangt dus af van de tijd dat
    het middel aflegt van de toedieningsplek
    tot de vena subclavia
    (lymfestroom gaat heel langzaam)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hypodermis en interactie geneesmiddel

A

De interstitiële matrix is opgebouwd uit collageen, elastine, proteoglycanen en glycosaminoglycanen (GAGs).

De interstitiële matrix is ervoor om de huid elastisch te houden
= compacte netwerk
–> als je gnm (eiwit) erin spuit dan krijg je dus sterische hindering door die glycanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Transport door de hypodermis

A
  • Hoe grotere Mw, hoe sneller het erdoorheen gaat
    (onthoud wel sterische hindering door glycosaminoglycanen)
  • glycosaminoglycanen zijn sterk negatief geladen –> negatief geladen moleculen bewegen sneller door de matrix
  • electrostatische interacties zijn verwaarloosbaar
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waarom zo grote kans op immunogeniiteit bij SC toediening?

A
Waarom zo grote kans op immunogeniciteit bij SC toediening?
- Huid belangrijke barriere, daar zitten
veel antigeen presenterende cellen
- BELANGRIJKER in de lymfeknopen
vindt proliferatie van lymfocyten plaats
--> je lichaamsvreemde gnm maakt
gebruik van het vervoersysteem van de
immuuncellen --> grote kans herkenning

Dit is ook de reden waarom inflicimab
= CHIMEER alleen IV kan geven!
Adalimumab = gehumaniseerd kandus wel SC

Samenstelling geneesmiddel bepaalt
dus ook de toedieningsroute (rekening
mee houden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verschil Subcutaan en IV

A

Bij subcutaan zie je een latere Tmax en lagere Cmax

overall conc bij SC hoger dan bij IV, maar geen verschil in effectiviteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Immunogeniciteit potentieel (toedieningsvormen)

A

SC > IM > IV

vanwege aanwezigheid antigeen presenterende cellen (APCs) in de huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mg/kg Versus fixed dose

A

Als je doseert op mg/kg dan doe je de aanname dat je Vd toeneemt recht evenredig met je gewicht

  • Eiwitten verdelen zich niet op het vet, maar die blijven bijna alleen maar in de circulatie zitten
  • Iemand van 50 kg en 100 kg hebben niet een factor 2 verschil aan circulerend volume

Bij fixed dose. doseer je iedereen alsof ze 80 kg wegen

-Bij fixed dose hebben dunnere
mensen meer concentratie en
dikkere mensen wat lagere

  • Bij mg/kg dosering hebben juist
    dikkere mensen een hogere dosering

Fixed dose wordt gebruikt want die is veel makkelijker voor de apotheek om te maken dan mg/kg
- geen fouten met verdunnen etc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

In oog, wat voor middel maken?

A

Fab-fragmentt

- In ook zit geen RES systeem, dus fc-gedeelte niet nodig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

PTM’s

A
Glycosylatie, 
fosforylatie, 
sulfatatie, 
glycatie, 
deamidatie, 
deiminatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe meer isovormen des te …….de kans dat het lichaam een stukje als lichaamsvreemd herkent.

A

groter (deaminatie van 1 residu geeft 40 isovormen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is een immuno-modulator en welke zijn meest gebruikte

A

Doel: onderdrukken eigen immuunrespons tegen (niet-lichaamseigen) biological

Meest gebruikte immunomodulatoren:
• Methotrexaat
• Azathioprine
• Leflunomide

Combinatietherapie geeft minder kans op antistoffen

17
Q

Er zijn 2 soorten infuusreacties (niet-acuut)

A

Standaard infuus reactie (SIR)

  • Mechanisme niet geheel opgehelderd
  • Mogelijk cytokine release syndroom
  • Koorts, rillen, dyspneu, buikpijn, rash

Anafylactische reactie

  • IgE-gemedieerde reactie
  • Hypotensie, hoesten, braken, moeite met ademhalen, rash

Bij SIR kan de patient nog doorgaan met middel en knapt nog op, bij anafylactische shock moet je middel gelijk stoppen anders kan patient doodgaan

Hoe behandel je anafylactische shock

  • histaminicum
  • cortico
  • epipen (laatste keus)

cortico werkt via DNA, dus heeft tijd
nodig om te gaan werken
DUS antihistaminicum voor korte
effect en cortico voor late effect

18
Q

Hoe krijg je een acute infuusreactie?

A
  • fc-gedeelte komt in contact met het immuunsysteem
  • immuunsysteem wordt aangezet en gaat cytokines en pro-inflamm stoffen uitscheiden patient wordt even niet lekker van het infuus (=standaard reactie)
  • kans het grootst bij 1e gift, lichaam raakt er daarna meer aan gewend –> je moet infuus dan even wat
    langzamer zetten, maar je hoeft niet te stoppen

Bij IGE gemedieerde reactie NIET 2e
keer geven
Bij infuusreactie kan gift gewoon doorgaan
-verschil kennen

19
Q

Hoe lang duurt het voordat reacties optreden?

A

Reacties treden binnen 30 minuten tot 2 uur op maar kunnen zelfs >24 uur na toediening optreden

20
Q

Profylaxe en Behandeling infuusreactie

A

Profylaxe infuusreactie:
• Corticosteroïden
• Clemastine
• Paracetamol

Behandeling infuusreactie conform allergische reactie (zuurstof!, antihistaminica, corticosteroïden, adrenaline)

21
Q

Onthouden bij ELISA

A

Let op: alleen het biologisch actieve infliximab (wat TNF- α kan binden) wordt hier gemeten. Je meet niet de totale hoeveelheid infliximab in je bloed

  • Bepaalt alleen de biologisch actieve fractie
22
Q

Stappen bij ELISA

A

-je coat met TNF-a
-je gooit je bloed erbij, waardoorinfliximab in je bloed kan binden aan de tnf-a (dit is dus de infliximab in je bloed die nog niet is gebonden aan tnf-a
in je lichaam)
- Je wast het weg
-Na wassen antilichaam tegen infliximab toegevoegd, met enzym HRP eraan
- weer wegspoelen (om de antilichamen die niet hebben gebonden weg te krijgen)
-je voegt substraat toe
-substraat wordt door enzym omgezet
-omgezette substraat krijgt een kleurtje en die kun je meten
-extinctie recht evenredig aan de
concentratie

23
Q

Welke soorten infliximab kan je in bloed tegenkomen?

A
  • vrij infliximab
  • gebonden infliximab
  • geneutraliseerd infliximab
  • infliximab met een immuunrespons?
24
Q

Stel dat uitkomst ELISA 0 is, wat zijn potentiele situaties?

A
  • de patient kan heel erg ziek zijn
    of je hebt immunogeniceit
  • neutraliserende antistoffen
25
Q

Voorwaarden TDM in praktijk

A
  • Er zijn geen betere(/snellere/goedkopere/minder invasieve) methoden beschikbaar om ineffectiviteit of toxiciteit te voorspellen en te voorkomen.
  • Er is in de standaarddosering een klinisch relevante relatie tussen systemische blootstelling en effectiviteit of bijwerkingen.
  • Er is een duidelijk streefgebied voor de gewenste blootstelling.
  • De inter-individuele variabiliteit in systemische blootstelling is groter dan de intra-individuele variabiliteit.
  • De bepalingsmethode voor het middel is beschikbaar.
  • Een aanpassing van de dosering leidt tot een verandering van de blootstelling.
26
Q

TDM zegt dus niet veel bij eiwitten (alleen biologisch actieve vrije fractie wordt gemeten), wanneer doe je dan wel TDM?

A
  • als patienten therapie gehad hebben
    en na verloop van tijd blijkt dat het
    niet zo goed meer werkt
    (zie tabel in hc voor wanneer je binnen/buiten overstapt)
27
Q

Doelen hulpstoffen in biologicals

A
  • Voorkomen/reduceren adsorptie aan verpakkingsmateriaal en toediensysteem
  • Verhogen oplosbaarheid
  • Verhogen stabiliteit
  • Voorkomen/reduceren aggregatie
  • Verlagen oppervlaktespanning
28
Q

Geneesmiddelen en bekende bijwerkingen:

Trastuzumab

A
  • Gehumaniseerd moAb (IgG1), tegen HER2
  • Indicatie: HER2+ mammacarcinoom
  • Cardiotoxiciteit tot 34% gebruikers
    LVEF monitoring
29
Q

Geneesmiddelen en bekende bijwerkingen:

Nivolumab

A
  • Gehumaniseerd moAb (IgG4), tegen PD-1
  • Indicaties: melanoom, NSCLC, mRCC

Pneumonitis, colitis, hypofysitis, hypothyreoidie, …

Waarom IgG4?

30
Q

Geneesmiddelen en bekende bijwerkingen:

Daratumumab

A
  • Gehumaniseerd moAb (IgG4), tegen CD38
  • CD38 = mature plasmacellen
  • Indicatie: multipel myeloom
31
Q

Geneesmiddelen en bekende bijwerkingen:

Denosumab

A
  • Gehumaniseerd moAb (IgG2), tegen RANKL
  • Indicaties: Osteoporose, botmetasasen
    RANKL = osteoclast differentiatie factor
  • Hypocalciëmie
  • Osteonecrose van de kaak (tot 5%)
32
Q

Geneesmiddelen en bekende bijwerkingen:

Bevacizumab

A
  • Gehumaniseerd moAb (IgG1), tegen VEGF

- Angiogenese-remmer bij oncologische aandoeningen

33
Q

Geneesmiddelen en bekende bijwerkingen:

Natalizumab

A
  • Indicatie: Multiple Sclerose
  • Gehumaniseerde α4-integrine antagonist (IgG4)

Blokkeren α4-integrine op leucocyten waardoor deze niet door het endotheel kunnen om ontstoken weefsel te bereiken

Risicofactoren PML bij natalizumab:
•Gebruik >2 jaar
•Antilichamen tegen JCV
•Gebruik immunosuppressivum voor natalizumab gebruik

34
Q

Wat moet je doen voor je begint met anti-tnf a therapie? (adalimumab, infliximab, etanercept)

A

Uitsluiten actieve of latente tuberculose vóór aanvang anti-TNF-alfa therapie

TNF-alfa key-cytokine in immuunrespons. Risico op TBC
–> Tuberculine test (Mantoux) + X-thorax

35
Q

Interactie vaccinaties en biologicals

A

LEVENDE vaccins –> risico gegeneraliseerde infectie
Advies: vermijd combinatie

*voorbeelden: adalimumab, infliximab, etanercept, ixekizumab, tocilizumab, basiliximab,…

NIET-LEVENDE vaccins –> minder respons
Advies: overweeg herhaalde toedieningen of bepaal titerrespons waar mogelijk