HC Hart en Circulatie Flashcards

1
Q

Total body water

A

0.6 * body weight

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Extracellular fluid (ECF) en intracellular fluid (ICF)

A

0.2 * body weight (ECF) 0.4 * body weight (ICF)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

3/4 van het ECF betaat uit …. en 1/4 uit …

A

3/4 interstitiële vloeistof (tussen weefsels) en 1/4 plasma

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Milieu Intérieur

A

De extracellulaire vloeistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gelijkenis plasma en interstitial fluid

A

De samenstelling lijkt op elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

2.5 mmol/L aan Ca2+ geeft hoeveel mEq/L aan lading?

A

5.0 mEq/L aan lading (door ‘dubbele’ lading)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wisselen cellen afval en warmte uit met voedingstoffen met het plasma?

A

Warmte en afval afgeven aan interstitiële vloeistof en via capillairen naar plasma en andersom met voedingsstoffen (mogelijk gemaakt door circulatie met longen en nieren voor opname voedingsstoffen en afgifte afvalstoffen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gesloten circulatiesystemen

A

Enkelvoudig systeem (bij de vis) > vanaf hart 1 route naar longen en organen
Meervoudig systeem: pulmonaal circuit en systemisch circuit gescheiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoe zijn de pompen van het hart voor de pulmonale en systemische circulaties geschakeld bij mensen?

A

In serie geschakeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Als er 7L het systemische circuit in wordt gepompt, hoeveel procent daarvan wordt dan simultaan het pulmonale circuit ingepompt?

A

100% (evenveel in systemisch als in pulmonale circuit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Functies van circulatie

A

-Transport: voedingsstoffen, afvalstoffen, cellulaire producten en gassen
-Regulatie: lichaamstemperatuur, pH, osmotische balans
-Bescherming: tegen bloedverlies en tegen indringers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Systemische circulatie

A

lokale perfusie organen
O2 aanvoer
CO2 afvoer
Aanvoer voedingsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Pulmonale circulatie

A

lagere druk (te hoog, alveoli kapot)
Oxygenatie van het bloed
Verwijderen CO2
pH balans: teveel CO2 gemeten via pH > versnellen ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kenmerk arteriën

A

dikke sterke wand, tegen hoge druk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kenmerken venen

A

Slappe dunne wand, lage druk , terugstroomkleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Kenmerken capillairen

A

1 cellaag dik
Microcirculatie
Grootste totale doorsnede van de soorten vaten
Langzame doorstroomsnelheid > maximalisatie van diffusie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Doorstroomsnelheid is gerelateerd aan totale doorsnede; waar is dit het laagste?

A

De capillairen: veel tijd voor uitwisselingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Hoe wordt de microcirculatie gereguleerd?

A

Door de gladde spieren rond de arteriolen en door precapillaire kringspieren
- Reactie op pO2 / lage pH

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Hoe heten de doorlaatopeningen in de capillaire wand?

A

Fenestra tussen endotheelcellen (mv: fenestrae)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Bloeddruk/hydrostatische druk aan begin capillaire t.o.v. osmotische druk

A

Bloeddruk 40 tov osmotische druk naar binnen het vat -25
> deeltjes naar buiten het vat
> filtratie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe ontwikkelen de bloeddruk en osomotische druk binnen een capillaire

A

De bloeddruk naar buiten toe gericht daalt
De osmotische druk naar binnen toe gericht blijft constant op -25

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Bloeddruk vs osmotische druk bij einde van een capillaire

A

Bloeddruk 16 vs osmotische druk -25
> deeltjes gaan naar binnen
> resorptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Bij het vooraanzicht van het hart: waar ligt de rechter ventrikel?

A

vooraan met de rechter atrium linksboven

24
Q

Welke soort vaten voeden en voeren afvalstoffen af bij de ventrikels (weefsel van)?

A

coronairartieriën en coronairvenules

25
Q

Noem de AV (atriumventriclaire) kleppen voor elke overgang van atrium naar ventrikel

A

RA > RV : tricuspidalisklep
LA > LV: mitralisklep

26
Q

Noem de SL (semiluminaire) kleppen

A

Uitstroomklep naar pulmonale circuit: pulmonalisklep
Uitstroomklep naar systemische circuit: aortaklep

27
Q

Welke spieren contracteren de AV kleppen?

A

Papillairspieren

28
Q

Hoe noemen we de bindweefselplaat waarin de hartkleppen stevig zijn verankerd?

A

Annulus fibrosus

29
Q

Wat is dé elektrische verbinding tussen atria en ventrikels?

A

Bundel van His

30
Q

Noem het elektrisch circuit voor aansturing van hartcontractie

A

De natuurlijke pacemaker de sinusknoop (SA-knoop) maakt een elektrisch signaal in de wand van het rechter atrium en de signalen komen de AV knoop in op de overgang van RA/RV naast verspreiding over de atria voor contractie atria. Vanaf de AV knoop gaan er elektrische signalen de Bundel van His in de septum interventricularis. Vanuit daar gaan de signalen via de linker en rechter bundeltakken naar de apex (hartpunt). Vanuit de apex via purkinjevezels door de spierwanden voor activatie ventrikelweefsel.

31
Q

Aan welke kant van de wand van de ventrikels liggen de Purkinjevezels?

A

De endocardiale kant

32
Q

Kenmerken hartspiercel

A
  • Eenkernig
  • Dwarsstreping van actine en myosine
  • Intercallairschijven tussen de verbonden cellen
33
Q

Wat zijn intercallairschijven?

A

Mechanische verbindingen (desmosoom) en elektrische verbindingen (gap junction).

34
Q

Hoe beïnvloedt het autonome zenuwstelsel het hart?

A

-Vagus nervus: zorgt voor acetylcholine (ACh) wat zorgt voor een grotere hyperpolarisatie: vertragen pacemaker in impulsfrequentie.
-Sypathische cardiac nerve versnelt pacemaker via noradrenaline (NE), versnellen frequentie depolarisatie en vergroot contractiekracht.

35
Q

Functie sinusknoopcel

A

-Maken impuls voor omliggende atriumcellen.
-Maken herhalend signaal (autonome pacemaker)
-Depolarisatie via Ca2+ instroom (spontaan)
-Repolarisatie via K+ uitstroom

36
Q

Hartcyclus

A

-Sinusknoop activiteit en atria aciviteit na verspreiding stimulus en bereiken AV knoop (50 ms)
- 100 ms delay bij AV knoop
- Via bundel van His naar apex naar Purkinjevezels (175 ms)
- signaal verspreid door myocardium van ventrikels en de atriële contractie is compleet, start vetriculaire contractie (225 ms)

37
Q

Pieken in de ECG

A

-P: contractie / depolarisatie atriële spieren
-QRS complex: contractie / depolarisatie ventrikels
-T wave: repolarisatie van de ventrikels

38
Q

Waarom zijn de pacemakers niet terug te zien op de ECG, en waarom niet de repolarisatie van de atria?

A

Sinusknoop en AV-knoop hebben te weinig weefsel en zijn te traag.
Repolarisatie van de atria is te traag.

39
Q

Als de piek op de ECG op een punt positief is, wat betekent dit dan? en als negatief?

A

Positief: signaal komt op de elektrode af en negatief betekent dat het sigaal van de elektrode af gaat.

40
Q

Verloop impuls in ventrikels

A

Depolarisatie door Na instroom
Plateaufase door Ca instroom en K uitstroom
Repolarisatie door K uitstroom

41
Q

Noem de setup van het ECG van Einthoven

A

Linkerbeen in bak water
Rechterbeen, en beide armen 1 elektrode
Einthoven driehoek tussen de elektroden voor de cyclus van het signaal.

42
Q

Afleidingen van Einthoven

A

o I : L − R
o II: F − R
o III: F – L
o I + III = II

43
Q

Afleidingen van Goldberger

A

o aVR: R − (F+L)/2
o aVL: L − (F+R)/2
o aVF: F − (L+R)/2
o som is 0

44
Q

12 kanaals ECG: welke extra elektroden worden geplaatst t.o.v. de Einthoven/Goldberger ECG?

A

Zes extra borstelektroden (V1-6)

45
Q

Wat is het RR interval?

A

De tijd tussen twee R pieken in de ECG

46
Q

Hoe bereken je de Heart Rate (HR)

A

60 sec / RR (in sec)

47
Q

Hoe bereken je de rate corrected QT interval (QTc)? in ms

A

QTc = QT interval / sqrt(RR)

48
Q

Excitatie-contractie koppeling

A

De atria knijpen bloed de ventrikels en en na het stoppen van de contractie worden de kleppen dichtgeduwd. Vervolgens systole van de ventrikels en contractie ventrikels waarna de SL kleppen met veel kracht open worden geduwd.

49
Q

Noem de fases van het pompen van het hart

A

1: Rustfase, ventriculaire en atriële vulling, AV kleppen open, SL kleppen dicht, en vervolgens atriële contractie.
2a: Isovolumetric contraction phase: AV en SL kleppen dicht, de druk bouwt op in de ventrikels maar die is nog niet genoeg om de SL kleppen te openen (om de druk in de aansluitende vaten te overwinnen), maar wel groot genoeg om de druk van de atria te overwinnen en de AV kleppen te sluiten.
2b: Ventricular ejection phase: SL kleppen gaan open door de druk van de ventriculaire contractie.
3: Isovolumetric relaxation: relaxatie van de ventriculaire spieren, de druk daalt en de SL kleppen sluiten, maar de druk van het passief instromende bloed vanuit de vena cava in de atria is nog niet hoog genoeg om de druk van de ventrikels te overwinnen en de AV kleppen te openen.
1: rustfase en ventriculaire vulling.

50
Q

De harttonen

A

Toon 1: Sluiten AV kleppen.
Toon 2: sluiten SL kleppen.

51
Q

Maximale ventriculaire volume =

A

Eind diastolische volume (EDV)

52
Q

Minimale ventriculaire volume =

A

Eindsystolische volume (ESV)

53
Q

Slagvolume (SV) =

A

EDV-ESV

54
Q

Ejectiefractie (EF)

A

Percentageg wat je uitsperst (hoe hoger, hoe gezonder het hart)
EF = (EDV-ESV / EDV )* 100%.

55
Q

Cardiac Output (CO) in bpm*l =

A

HR (in bpm) * SV (l)
= (60 sec/RR in sec) * (EDV-ESV)