HC Anatomie van het Spijsverteringsstelsel Flashcards
Eencelligen spijsvertering
-Opname voedsel via oral groove (fagocytose/pinocytose (vloeibaar))
-Vorming blaasje (food vacuole) > gaat door cel (Vertering extracellulair door verterende enzymen en opname voedingsstoffen)
-Afval/onverteerbare stoffen in blaasje en exocytose via anal pore
Functie cilia voor spijvertering eencellige
Voeding richting de oral groove schuiven
Vertering bij de eencellige geschiedt intra/extra cellulair
extracellulair: de vesicles zijn vanbinnen deel van de buitenwereld
Hoe heten meercelligen zonder weefsels: sponzen?
Porifera
Porifera spijsvertering
-Instroomopeningen in de spons
-Water kan het dier verlaten bij stroming omhoog via uitstroomopening
-Choanocyten (gespecialiseerde cellen) vangen voedsel op in de spongocoel (centrale holte)
-Amoebocyten (gespecialiseerde cellen) verteren het voedsel en voorzien overige cellen (kunnen bewegen in de wand)
Voortplanting porifera wordt gedaan door deze cellen
Speciale groepjes geslachtscellen, maar elke cel uit de spons kan een nieuwe spons vormen.
> de cellen zijn gespecialiseerd maar niet gedifferentieerd (geen weefsels)
Porocyten (gespecialiseerde cellen)
Cellen in de porifera die als poriecellen werken voor instroming
Spicula
Kalkdeeltjes die de spons stevigheid geven
Meercelligen met weefsels (ontstaan uit 2 kiemlagen met een non-living-layer ertussen)
Coelenterata
Coelenterata spijsvertering
-Bevat gastrale ruimte en gastrodermis met kliercellen die enzymen secreteren.
-Gastrodermis neemt voedsel op via fagocytose.
-Contractiele vezels in celloze massa
-Afvoer via uitstulping van de gastrodermis
-Er is geen transportsysteem aanwezig
> blindzaktype met gastrovasculaire holte
Eenvoudige zintuigen van coelenterata
Lichtintensiteit meten
Contact met buitenwereld van de coelenterata
De mondbuis.
Platwormen (platyhelminthes) spijsvertering
Blindzaktype met gastrovasculaire ruimte (net als de coelenterata)
-Gelobte maagblindzak (vertakkingen)
-Meer moeite voor vertering
-Gastrodermis heeft een pharynx
-Parasitair
Ongewervelde dieren spijsvertering
Buis in buis darmstelsel met eenrichtingsverkeer
> Specialisaties in het maagdarmkanaal afh. van levenswijze/voedselaanbod
Regenworm spijsvertering
Van mond naar anus via buisstructuur, esophagus>crop>gizzard>darm.
-Eet zuur bedervend voedsel, neutralisatie door kalkkliertjes in craniale deel
Poelslakje spijsvertering
-Herbivoor die algen eet
-Heeft een radula (radarorgaan) > onderdeel mond waarmee het algen van een oppervlak schraapt
Ecto parasiet spijsvertering zoals de mug
Voedselopslag (omdat het afhankelijk is van het voedselaanbod)
Uitstulpingen darmkanaal voor opslag: diverticulum
Oppervlaktevergrotende instulpingen van de darm bij de regenworm
Tyflosolen
Kenmerken vertebrata spijsvertering
Tweezijdig symmetrsiche dieren met een buis-in-buis type maagdarmstelsel
Endotherme dieren
Warmbloedig, constante temperatuur door metabolisme
Ectoderme dieren
Koudbloedig, lichaamstemperatuur afhankelijk van de omgeving (vissen, amfibieën)
Homeotherme dieren
Vaak warmbloedig, houden constante temperatuur door gedragsmatige beweging maar van nature niet per se endotherm. (zoals een witte haai, voor het jagen: veel energie en goed metabolisme nodig (warm))
Waarom is een warme lichaamstemperatuur gunstig?
Enzymactiviteit ligt dan hoger
Kiezen van de herbivoor, omnivoor en carnivoor, en filter feeders
-Herbivoor: plooikiezen
-Omnivoor: knobbelkiezen
-Carnivoor: Knipkiezen (verdere vertering in mond onnodig omdat vlees en vis makkelijk verteerbaar is)
-Filter feeders: enkel vloeibaar voedsel, via filterstructuur de vaste delen eruithalen.
Voorbeelden van filter feeders
Tunicata, walvissen
Ruminanten
Herkauwers: veel voedsel opnemen en later mechanisch opnieuw verteren. > veerdere magen
Magen van de ruminante herbivoren
-Rumen (pens): eerste maag.
-Reticulum (netmaag): tweede maag voor alleen kleine deeltjes.
-Omasum (boekmaag): uitstulpingen van de wand.
-Abomasum (lebmaag): de echte maag.
Pens
Verdikking/zwelling bij de esophagus bij een ruminant
Oppervaktevergroting van herbivoren
23-33 m tov carnivoren 7 m en omnivoren 11 m.
Komt door het voedsel wat ze tot zich nemen: vlees (vooral eiwitten, makkelijk te verteren), plant (voedingsvezels, lastig te verteren)
Gewervelde epitheel van darmen: kenmerk van de apicale zijde.
Met microvilli
Mechanismen van opname vanuit darmen door gewervelden
Transcellulair (door cellen) of paracellulair (via tight junctions tussen epitheelcellen)
Choleratoxine effect
Ontregelt celhuishouding van enterocyten (absorberende cellen in dunne darm) > chloride continu naar lumen (meer vocht aangetrokken, diarrhee) > taaislijmziekte
Caecotrofie bij herbivoren
De eigen ontlasting consumeren > dubbele passage maagdarmkanaal voor maximale opname (konijnen/cavia)
Coecum
Bij mens de appendix en blindedarm, bij herbivoren prominent aanwezig
Aanleiding tot appendicitus
Voedsel dat vast blijft zitten en gaat ontsteken in de appendix
Wat kunnenn bacteriën van de darmflora in de colon omzetten tot glucose (wat de mens zelf niet kan)
Cellulose
Epitheel van de esophagus
Meerlagig onverhoornd plaveiselepitheel (afgeplat)
Bij knaagdieren is het epitheel van de opperhuid gelijk aan die van de esophagus, namelijk …
Meerlagig verhoornd plaveiselepitheel
In de maag: waarvoor dienen Pariëtale cellen en Zymogeencellen (hoofdcellen)
Pariëtale cellen: secretei zoutzuur (HCl)
Zymogeencellen/hoofdcellen: eiwitafbrekende enzymsecretie
Epitheelkenmerken van de dunne darm
Duodenum > Plexus v. Auerbach en Meisner
Jejunum > Crypten v. Lieberkuhn en cellen van Paneth
Ileum > Peyer plaques