HC 8: Neuronen, bouwstenen van het zenuwstelsel Flashcards

1
Q

Welke neuronen bevinden zich in het cerebellum?

A

Purkinje neuronen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar staan de Purkinje neuronen bekend om?

A
  • Ze hebben een hele uitgebreide dendrietboom
  • Ze ontvangen veel input, het zijn integratiecellen
  • ze hebben een belangrijke functie bij het controleren van de fijne motoriek.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn gliacellen en welke soorten zijn hiervan?

A

= steuncellen

  • Astrocyt = houdt chemische omgeving in balans, normale ionbalans en pH, regulatie ECV
  • Oligodendrocyt = zorgt voor myelinevorming in CZS (in PZS zijn dit schwanncellen)
  • Microglia = rol bij immuunrespons
  • stamcellen/precursorcellen = kunnen zich nog ontwikkelen tot verschillende typen van gliacellen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Benoem van de volgende ionen of er extracellulaire of intracellulaire concentratie hoger is:
- kalium
- natrium
- calcium
- chloride

A
  • kalium = intracellulair
  • natrium = extracellulair
  • calcium = extracellulair
  • chloride = extracullulair
  • Na, Ca, Cl willen dus graag de cel IN, K wil graag de cel UIT
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

tussen welke waarde ligt de rustmembraanpotentiaal vaak?

A

-60 en -90 mV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Bij toevoeging van Kalium aan het externe milieu neemt de membraanpotentiaal af/toe?

A

toe

  • dit betekent dat de membraanpotentiaal negatiever wordt
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Door welke ionen wordt het rustmembraanpotentiaal in stand gehouden?

A

Door kaliumionen omdat de kaliumkanalen als enige open staan in rusttoestand.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe ontstaat de rustmembraanpotentiaal?

A
  • het verschil in Na en K binnen en buiten het neuron
  • de Na/K-ATPase
    de permeabiliteit van verschillende ionkanalen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat vindt er plaats tijdens depolarisatie?

A

Natriumionen gaan de cel min waardoor de rustmembraanpotentiaal minder negatief wordt, richting 0.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is repolarisatie?

A

De langzame kaliumkanalen gaan open als reactie op de positief wordende membraanpotentiaal. Kalium stroomt de cel uit en de membraanpotentiaal daalt weer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Benoem de verschillende fasen in een actiepotentiaal:

A
  1. rising phase
  2. overshoot phase
  3. falling phase = repolarisatie
  4. undershoot phase = hyperpolarisatie

1+2 = depolarisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verklaar: na repolarisatie wordt het membraanpotentiaal even NOG negatiever dan het rustmembraanpotentiaal.

A

Kaliumkanalen hebben langer de tijd nodig om te sluiten. Zij bezitten namelijk geen inactivatie klep (Na-kanalen hebben dat wel).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat neemt toe bij een sterkere toegediende stroom: de frequentie van de AP of de hoogte van de AP?

A

de frequentie van de actiepotentiaal.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waardoor wordt de vorm van een actiepotentiaal bepaald?

A

De hoeveelheid ionkanalen in het membraan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Leg de begrippen uit:
- Late outward current
- Early inward current

A

Late outward current = Vertraagde elektrische stroom die het gevolg is van de spanningsafhankelijke uitstroom van een valiumion. Deze stroom produceert de repolariserende fase van het AP

Early inward current = De elektrische stroom die het gevolg is van de spanningsafhankelijke invoer van een natriumion. Deze stroom produceert de rising fase van het AP

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waar of niet waar:
‘Hoe dichter bij de positieve membraanpotentiaal, hoe minder natriumionen in het neuron instromen’

A

waar

17
Q

Wat doet een voltage sensor?

A

De voltage sensor meet de verandering van het membraanpotentiaal. Door bewegen van de voltage sensor zal het ionkanaal open of dicht gaan.

18
Q

Wat is de invloed van tetrodotoxine op de membraanpotentiaal?

A

Natriumkanalen worden geblokkeerd; hierdoor kunnen er geen natriumionen meer de neuron instromen waardoor de early inward current verdwijnt en de AP niet kan plaatsvinden - dood

19
Q

Wat is de invloed van tetraethylammonium?

A

kaliumkanalen worden geblokkeerd. De early onwaard current vindt wel plaats maar de late outward current blijft weg. De vuurfrequentie blijft hoog –> kans overlijden hartaanval