HC 5 en 7: Verlamming I en II Flashcards

1
Q

Welke dingen zijn nodig voor het aansturen van een normale beweging?

A
  • prefrontale schors = voor motivatie om beweging te maken
  • premotorische en motorische associatiecortex = voorbereiding van bewegingen
  • centraal motorische neuron in gyrus precentralis in frontaalkwab = zet aan tot de impuls van een beweging
  • ruggenmerg = om impulsen naar de spieren te brengen
  • perifeer motorisch neuron
  • neuromusculaire overgang
  • spieren
  • cerebellum = gerichte beweging en coordinatie
  • basale kernen = programmatuur voor de beweging, houdt bijv. de tonus van de spier goed
  • sensibiliteit = nodig voor informatie over de positie van de extremiteiten in de ruimte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe werkt de MRC-schaal?

A

MRC 5 = normale kracht
MRC 4 = beweging tegen zwaartekracht in
MRC 3 = beweging overwint de zwaartekracht maar de pt kan geen weerstand bieden
MRC 2 = beweging mogelijk als deze loodrecht op de zwaartekracht plaatsvindt
MRC 1 = minimale spiercontractie maar geen bewegingsuitslag
MRC 0 = geen contractie, dus paralyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn kenmerken van een centraal probleem?

A
  • atrofie treedt laat op
  • fascicultaties zijn afwezig
  • hyperreflexie
  • tonus is hypertoon
  • huidreflexen zijn pathologisch of afwezig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn kenmerken van een perifeer probleem?

A
  • vroegtijdig atrofie
  • fasciculaties zijn aanwezig
  • hyporeflexie = geen reflex
  • tonus is hypotoon
  • huidreflexen zijn normaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar zijn centraal motorische neuronen te vinden?

A

In de hersenen, hersenstam en het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar of niet waar
‘ de buikhuidreflex is afwezig bij een centrale verlamming’

A

waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat betekenen de begrippen: hemiplegie, paraplegie en quadriplegie?

A

hemiplegie = 1 kant van het lichaam is verlamd, behalve het hoofd (veroorzaakt door een laesie in de hersenstam of heel hoog in het ruggenmerg)

paraplegie = verlamming vanaf de navel (veroorzaakt door een laesie ter hoogte van de navel)

quadirplegie = verlamming aan beide benen en armen (veroorzaakt door een laesie heel hoog in het ruggenmerg of hersenstam).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

De perifeer motorische neuronen vormen dus een deel van:

A
  • Het perifeer motorisch neuron loopt vanaf het ruggenmerg
  • het ruggenmerg
  • wortels
  • plexus
  • zenuwen
  • neuromusculaire overgang
  • spieren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Benoem een ziekte waarbij de motorische voorhoorn is aangedaan

A

ALS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Omschrijf het ziektebeeld als een wortel is aangedaan.

A
  • Er is sprake van een radiculair syndroom
  • meestal eenzijdig en geeft pijnklachten
  • vaak sprake van een hernia (de inhoud van de tussenwervelschijf drukt dan op de zenuwwortel, meestal is dit lumbaal)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Omschrijf het ziektebeeld als de plexus is aangedaan

A
  • vaak sprake van een ontsteking en klacht vaak aan 1 zijde
  • als de zenuwen zijn aangedaan kan er sprake zijn van polyneuropathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is er aangedaan bij myastheia gravis?

A
  • de neuro musculaire overgang
  • patienten hebben vaak last van hangende oogleden, dubbel zien en problemen met kauwen, slikken en spreken
  • de spiercontractie wordt aangetast doordat receptoren in de postsynaptische membraan geen acetylcholine meer kunnen binden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly