Hc 8 Flashcards

1
Q

Fylogenetische ontwikkeling

A

Ontwikkeling van hogere diersoorten uit lagere diersoorten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontogenetische ontwikkeling

A

Ontwikkeling individuele mens uit zaadcel + eicel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Zygoot

A

Vanaf bevruchting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Embryo

A

Vanaf week 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Foetus

A

Vanaf week 8-9

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Baby

A

Vanaf geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Ontwikkeling foetus

A

Alles groeit op dezelfde manier. Daarna ontwikkelt elke foetus op zn eigen manier. Vanaf de conceptie beginnen omgevingsfactoren al te werken op de foetus. Bv krijgen van rode hond tijdens zwangerschap kan leiden tot last aan de ogen bij een kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Aangeboren eigenschappen;

A

Genetische eigenschappen + pre- en pernitale (gedurende geboorte) omgevingsinvloeden. Aangeboren is dus NIET hetzelfde als genetisch

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Plaats ruggengraat en hersenen

A

Neurale plaat —> 3 weken na conceptie wordt dit neurale groef —> krult op en sluit om neurale buis te vormen. Onvolledige sluiting leidt tot spina bifida (open rug)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

7 maanden

A

Ontwikkeling hersenen gyri en sulci

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe ontstaan uiteindelijk neuronen en gliacellen?

A

Neurale buis is ingelegd met neurale stamcellen die zichzelf blijven vernieuwen. Ook veroorzaken ze voorlopercellen, die neuroblasts en glioblasts, die daarna neuronen en gliacellen worden. Dit proces staat onder invloed van chemische stoffen die neurotrofe factoren worden genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Fases hersenontwikkeling

A
  1. Neurogenese
  2. Migratie
  3. Differentiatie
  4. Maturatie
  5. Synaptogenese
  6. Afsterven en snoeien
  7. Myelinisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Neurogenese

A

Ontstaan van zenuwcellen uit stamcellen in de neurale buis (daarom moet deze gesloten word, anders lekt deze en lukt dit niet) tot ongeveer 5 maanden na conceptie. (Alleen de hippocampus kan langer doorgaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Migratie

A

Reis naar de juiste plaats, van binnen naar buiten. (Week 8-29). De cellen weten waar ze heen moeten door een soort landkaart (radicale gliacellen). 3 manieren;
- corticale kaart wordt gerepresenteerd in subventriculaire zone
- radiale glia vezels steken uit van de subventriculaire zone naar het cortical oppervlak
- neuronen migreren langs radiale glia vezels die hen via de protomap in de subventriculaire zone naar het overeenkomstige gebied in de cortex brengen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Differentiatie

A

Wat voor type cel het word (tot week 29) neuroblasts worden specifieke neuronen. Dit is in principe klaar bij de geboorte, maar de rijping van neuronen (met groei dendrieten axonen en synapsen) jaren aanhoud, soms zelfs tot volwassen leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Maturatie

A

Vanaf week 20, groei dendrieten en axonen. Groeiconen; groeiende uiteinden axonen. Filopodia; ‘vingers’ die naar contact zoeken.

17
Q

Synaptogenese

A

Vorming synapsen, gaat door tot ongeveer 1 jaar.

18
Q

Afsterven en snoeien (pruning)

A

Eerst overproductie, daarna sterven onnodige cellen af (apoptose). Overgebleven cellen splitsen tot een bepaalde functie indien ze zijn opgenomen in een bepaald functioneel netwerk. Als een soort beeldhouwwerk, eerst klei nodig voordat je een beeld kan maken

19
Q

Myelinisatie

A

Tot in volwassenheid, wanneer verschilt per gebied. Primaire functies heel snel, denk functies heel laat. Hoe donkerder het word, hoe meer witte stof dus hoe meer myeline.

20
Q

Stadia van piaget

A

Fases in cognitieve ontwikkeling kind. Zijn te koppelen aan niveau van myelinisatie. Het een veroorzaakt niet het andere, maar er is een correlationeel verband. Je kunt dit niveau verbeteren door neurale plasticiteit.

21
Q

Verreikte omgeving leidt tot

A

Vorming van meer synapsen. Helpt om kinderen te stimuleren.

22
Q

Man of vrouw

A

Ontwikkeling vanuit zelfde structuur, na 2 maanden ontstaat differentiatie. Aanwezigheid testosteron; jongen, afwezigheid; meisje

23
Q

Androgenen

A

Mannelijke geslachtshormonen, voornamelijk testosteron.
Er zijn mannelijke geslachtskenmerken, maar ook secundaire geslachtskenmerken zoaks baardgroei

24
Q

Oestrogenen

A

Vrouwelijke geslachtshormonen, voorlanestrone, estradiol, estriol en zorgen oa voor menstruatie en zwangerschap

25
Q

Androgenen en oestrogenen

A

Invloed op de veranderingen in de hersenen