Hc 14 Flashcards

1
Q

Leren

A

Relatief blijvende verandering in gedrag als gevolg van ervaring

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geheugen

A

Vermogen om eerdere ervaringen te herrinneren of herkennen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Soorten langetermijngeheugen

A
  • Expliciet geheugen
  • impliciet geheugen
  • emotioneel geheugen
  • declaratief geheugen
  • procedureel geheugen
  • episodisch geheugen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Expliciet geheugen

A

Bewust, gaat over feitenkennis en episodisch geheugen. Gaat over WAT

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Impliciet geheugen

A

Onbewust, over gewoonten en vaardigheden. Gaat over HOE?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Emotioneel geheugen

A

Zowel bewust, als onbewust, gaat over emoties en angst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Declaratief geheugen

A

Vermogen om te vertellen wat men weet. Tijd, plaats en omstandigheden. Van gebeurtenissen omschrijven; vaak verloren in geheugenverlies (amnesia)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Procedureel geheugen

A

Vermogen om een bewegingssequentie terug te roepen of gedrag uit te voeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Episodisch geheugen

A

Autobiografisch geheugen voor gebeurtenissen gekoppeld aan specifieke plaats- en tijdcontexten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Korte termijn geheugen

A

Kort iets onthouden, vooral in frontaalkwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Lange termijn geheugen; expliciet

A

consodilatie (structurele veranderingen) vind vooral plaats in mediale temporaalkwab

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Lange termijn geheugen; impliciet

A

Vindt vooral plaats in basale ganglia

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

2 soorten geheugenverlies

A

Anterograde amnesie
Retrograde amnesie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Anterograde amnesie

A

Geen opslag nieuwe herrineringen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Retrograde amnesie

A

Verlies bestaande herinneringen. Gaat meestal van achter naar voor. Dus je vergeet dingen van gisteren, maar dingen uit je kindertijd weet je nog wel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Bilaterale hippocampectomie

A

Verwijdering van de hippocampus aan beide kanten.
Bij patiënt HM, had last van zware epilepsie. Door deze verwijdering kreeg hij ernstige anterograde amnesie. Hij had echter geen of weinig retrograde amnesie of problemen met impliciet geheugen. Het lijkt er dus op dat de hippocampus een mechanisme bevat om nieuwe herinneringen op te slaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Bilaterale hippocampectomie

A

Verwijdering van hippocampus aan beide kanten.
Bij patiënt HM. Hij kreeg last van anterograde amnesie, geen last van retrograde amnesie of problemen met impliciet geheugen. Het lijkt er dus op dat de hippocampus verantwoordelijk is voor het opnemen van nieuwe herinneringen.

18
Q

Anatomie mediale temporaalkwab

A

Perirhinale cortex
Parahippocampale cortex
Entorhinale cortex
Hippocampus

19
Q

Perirhinale cortex

A

Voornamelijk geheugen voor visuele objecten

20
Q

Parahippocampale cortex

A

Visuospatieel geheugen (parietale input)

21
Q

Entorhinale cortex

A

Integratie visueel geheugen (alzheimer)

22
Q

Hippocampus

A

Voornamelijk geheugen voor plaatsen

23
Q

Prefrontale cortex

A

Kortetermijngeheugen of werkgeheugen. De frontaalkwab ontvangt input van alle sensorische systemen. Bevat veel multimodale cellen die complexe info verwerken.

24
Q

Reciproke verbindingen

A

(Verbinding tussen de prefrontale cortex en de mediale temporaalkwab)
Tweerichtingsverkeer
In dit geval verwerken van info in korte termijn geheugen naar lange termijn geheugen of andersom.

25
Q

Mediale temporaalkwab

A

Projecteert terug naar de neocortex. Sensorische info blijft hierdoor langer hangen. Je blijft je bewust van hetgeen verwerkt en opgeslagen en zorgt voor bewuste oproepstrategieën.

26
Q

Patiënt JK

A

Studie voor impliciet geheugen
Was bovengemiddeld intelligent en kreeg op latere leeftijd parkinson. Basale ganglia waren aangedaan. Hij kreeg geheugenproblemen, vrijwel alleen met het impliciet geheugen, zoals met licht uitdoen, radio aanzetten, etc. Geen problemen met expliciet geheugen. Misschien dus link tussen basale ganglia en impliciet geheugen.

27
Q

Basale ganglia

A

Motorische gebieden, impliciet geheugen is gekoppeld aan actie. Alles is eenrichtingsverkeer. Geen terugkoppeling naar neocortex, dus onbewust

28
Q

Amandelkernen

A

Affectieve info bij stimuli en gebeurtenissen. Kan impliciet en expliciet zijn.

29
Q

Amandelkern

A

Affectieve info bij stimuli en gebeurtenissen. Kan impliciet en expliciet zijn

30
Q

Long term potentiation

A

Versterkt overdracht in bestaande synaps en communicatie tussen neuronen. Een sterkere stimulatie veranderd synaptische overdracht zodanig dat bij volgende normale stimulatie de overdracht sterker is. (Grotere EPSP) voor permanente opslag zijn nieuwe synapsen nodig

31
Q

Long-term depression

A

Mechanisme voor het vergeten van oude herinneringen.

32
Q

Long term depression

A

Mechanisme voor het vergeten van oude herinneringen

33
Q

Gedrag en ervaring vormen en veranderen de hersenen door;

A
  • Verandering aan de bestaande synaps
  • verandering in bestaande neuronale circuits, bv aanmaak nieuwe synapsen
  • aanmaak van nieuwe cellen (en circuits). dit is neurogenese in de bulbus olfactorius en de hippocampus
34
Q

Ontstaan fantoompijn

A

Ongebruikte gebieden in somatosensorische cortex eorden overgenomen door aangrenzende gebieden. Op corticaal niveau wordt de gezichtsstimulatie nu ook gekoppeld aan de cortex voor de arm. (Corticale reorganisatie)

35
Q

Wat heeft invloed op neurale plasticiteit?

A
  • hormonen (kunnen synaptische organisatie beïnvloeden, bv door oestrogeen in de menstruele cyclus)
  • neurotrofe factoren (stimuleren de ontwikkeling van stamcellen tot neuronen of gliacellen, ook synaptische rearganisatie)
  • psychoactieve farmaca (drug induced behavioral sensitization, escalerende gedragsreactie op herhaalde toediening)
36
Q

3 manieren voor herstel hersenbeschadiging

A
  • gedragsaanpassing
  • reorganisatie
  • beschadigde neuronen vervangen
37
Q

Gedragsaanpassing

A

Kat met 3 poten kan toch op 1 been lopen of met de andere poot gaan schrijven. Je leert andere manieren om een probleem op te lossen.

38
Q

Reorganisatie van bestaande neurale circuits

A

Interventies door gedragstherapie, neurotrofe farmaca, elektrische hersenstimulatie. Je leert meer te dien met minder neuronen.

39
Q

Beschadigde neuronen vervangen

A
  • door transplantatie van foetale stamcellen, bv parkinson, matig effect en ethische kwesties
  • door stimulatie van eigen stamcellen in experimenteel stadium
40
Q

Neuronale veranderingen alzheimer

A
  • verlies van cholinerge cellen in basale voorhersenen
  • ontwikkeling van neuritic plaques in cerebrale cortex. Gebied van onvolledige necrose (dood weefsel) bestaande uit centrale eiwitkern omringd door degreneratieve cellulaire fragmenten. Vaak gezien in de cortex van mensen met dementie zoals alzheimer.
41
Q

Korsakoff syndroom

A

Permanent verlies van het vermogen om nieuwe info te leren (anterograde amnesie) en om oude info (retrograde amnesie) te achterhalen, veroorzaakt door diencephalic schade als gevolg van chronisch alcoholisme of ondervoeding die een vitamine b-1 tekort veroorzaakt.