Hc 11 Flashcards

1
Q

Skeletspieren

A

Zitten vast aan skelet en zorgen voor beweging van het skeletstelsel. We kunnen zelf bepalen wanneer we deze bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gladde spieren

A

Interne organen, bv darmperistaltiek.
Beweegt onwillekeurig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hartspier

A

Bijzondere spier, eigen ritme. Beweegt onwillekeurig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Spiervezels

A

Zit ruimte tussen. Wanneer de spier aangespannen wordt, schuiven de spiervezels in elkaar en wordt de spier dus korter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Witte spiervezels

A

Weinig bloed, vandaar wit. Kunt ze snel samen trekken en zijn snel moe. Sprinters hebben veel witte spiervezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Rode spiervezels

A

Veel bloed, langzaam samentrekken. Niet snel moe, voor marathonlopers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Roze spiervezels

A

Tussen wit en rood in

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 stadia bij uitvoeren beweging

A

Planning
Organisatie
Uitvoering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Planning

A

Beslissen om de beweging uit te gaan voeren (prefrontale cortex)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Organisatie

A

Omzetten van plan in concrete stappen (premotor cortex)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Uitvoering

A

Vertaling van stappen in opdrachten en die uitvoeren (motor cortex)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Motorisch systeem

A

Bestaat uit perceptie, is afferent en gaat van zintuig naar cortex

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Motoriek

A

Efferent, gaat van cortex naar effector

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Somatotopische lokalisatie

A

Homunculus penfield

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Route cortex ruggenmerg

A
  • Tractus corticospinalis; ontspringt in cortex. Meeste vezels kruisen contralateraal.
  • tractus corticospinalis lateralis; sommige vezels blijven ipsilateraal.
  • tractus corticospinalis ventralis;

Ruggenmerg;
- centraal kanaal met cerebrospinale vloeistof. De tractus coritospinalis projecteert naar interneuronen. Deze weer naar motoneuronen. Deze naar spiervezels

Spieren;
Verbinding tussen motoneuronen van het ruggenmerg en spiervezels heet de neuromusculaire synaps. farmaca die de neurotransmitter beïnvloeden hebben invloed op het spiersysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Basale ganglia

A

Soort volumeknop, waarmee de kracht van beweging wordt geregeld. Nucleus caudatus, putamen, globus, pallidus. Werkt voornamelijk op neurotransmitter dopamine. Zorgt voor stoornissen;
- ziekte van huntington
- ziekte van parkinson

17
Q

Functies cerebellum

A

Hebben vooral te maken met timing en accutaresse van bewegingen

18
Q

Reflexen

A

Beweging die je niet in kan houden, bv een kniepeesreflex. Dit is een rekreflex.

19
Q

Rekreflex

A

Monosynaptisch en gaat via ruggenmerg.
Kniepeesreflex;
Tik op de kniepees —> bovenbeenspier strekt.
Sensorische neuron reageert op deze stretch door een signaal naar het ruggenmerg te sturen, waar het verbind aan een motorneuron door een enkele synaps. Motor neuron stimuleert de bovenbeenspier om zich aan te spannen en de stretch te verminderen, hierdoor gaat het been omhoog. Cortex komt hier niet aan te pas omdat het automatisch gaat, wek supraspinale invloed, dus wel ruggenmerg.

20
Q

Terugtrek-reflex

A

Als je een warm of koud object aanraakt; je trekt je hand terug en voelt eig daarna pas de hitte of kou.

21
Q

Somatosensorisch systeem

A

Perceptueel afferent systeem
3 aparte systemen;
- temperatuur en pijn
- tast en druk
- spierfeedback

Uitzondering mbt spieren
Somatosensorische receptoren projecteren naar de achterhoorn van het ruggenmerg. Cellichaam ligt in de grensstreng, dendriet in de huid, soma in grensstreng en axon in achterhoorn van ruggenmerg.

22
Q

Hoofdpijn

A

Vergroting van de hersenen die tegen de hersenvliezen aan duwt.
In je hersenen heb je namelijk geen pijnreceptoren, in hersenvliezen wel.
- Meest voorkomende oorzaak is spierspanning.
- migraine ontstaat door pijnreceptoren in de aderen.

23
Q

Gating theory Melzack en Wall

A

Acute pijn verminderen door over de pijnlijke plek te wrijven. Hiermee inhibeer je met een interneuron het pijnpad.

24
Q

Fantoompijn

A

Pijn aan een ledemaat die je niet meer hebt. Bewijst dat pijn niet alleen te maken heeft met zenuwuiteinden.

25
Q

Evenwichtssysteem

A

Geregeld door evenwichtsorgaan in het middenoor. 2 delen;
- halfcirkelvormige kanalen (booggangen).
- otolieten (statoconia-organen)

26
Q

Halfcirkelvormige kanalen (booggangen)

A

Deze hebben we 3, 1 voor iedere richting. Deze bevatten vloeistof met trilharen, beweging zorgt voor actiepotentialen.

Functie;
Detectie van veranderingen in richting en snelheid van lichaamsbeweging. Link met oogbeweging, kijkrichting en hoe je hoofd beweegt. Dit wordt samengevoegd net de hersenen

27
Q

otolieten (statoconia-organen)

A

Ongeveer zelfde werking als halfcirkelvormige kanalen. Bevatten ook trilharen, maar deze bevinden zich in een geleiachtige substantie. Als het hoofd schuin staat, vuren de cellen.
Functie;
Detectie van lichaamsoriëntatie.