Hc 7 Flashcards

1
Q

Hersenactiviteit meten implicaties

A

Je kunt meten waar het plaatsvind OF wanneer het plaatsvind, nooit beide tegelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Invasief vs noninvasief

A

Binnenkomen in het lichaam vs meten vanaf de oppervlakte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Spatiële vs temporele resolutie

A

Nauwkeurigheid in ruimte vs nauwkeurigheid in tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

EEG

A

Temporeel > spatieel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

fMRI

A

Spatieel > temporeel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

2 manieren om interactie hersenen en gedrag te meten

A

1 manipuleer gedrag en kijk naar de invloed op de hersenen
2 manipuleer hersenen en kijk naar effecten op gedrag (door maken laesie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Woorden met -oom

A

Tumor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

3 testen om geheugen te testen

A
  • blokjes aangewezen op bepaalde volgorde —> nadoen
  • ster overtrekken bij kijken in spiegel
  • aangeven welk plaatje ze als laatste gezien hebben
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Alzheimer brein;

A

Ventrikels zien er erg groot uit aangezien het brein gekrompen is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onderzoek geheugen bij ratten

A
  • voorwerp vinden in zwembad bij steeds een nieuwe startplek.
  • bij tweede deel heeft het voorwerp per dag een andere plek
  • bij derde deel moest alles in de omgeving genegeerd worden en stond er een cue op de muur die de rat zou leiden naar het voorwerp. Startpositie veranderde per trial
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Deep brain stimulation (DBS)

A

Elektroden in brein toevoegen, deze stimuleren target om bepaald gedrag te stimuleren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Transcranial magnetic stimulation (TMS)

A

Laesies bij gezonde mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Electrophalongram (EEG)

A

Hoge temporele resolutie, lage spatiele resolutie. Hoe sneller het EEG (hoe meer golfjes per seconde) des te actiever het brein. Uit de EEG komt een fourier analyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Event-related potentials

A

Zijn verborgen in achtergrond EEG. Hiermee kun je stukjes uitknippen wanneer je bv 100 keer een toontje laat horen en dan verschil zien

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Magnetencefalogie MEG

A

Tegenhanger EEG. Zowel goede temporele als Spatiële resolutie. Oftewel ideaal. Helaas is het te meten ding heel klein waardoor het haast niet te meten is en de omgeving van invloed is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Imaging

A

Maken van een plaatje van de hersenen. Je komt te weten hoe het eruit ziet, niet hoe het werkt. Gebruik CT-scan, je maakt plakjes van de hersenen. Al die beelden worden in elkaar geschoven en zo krijg je een 3d beeld

17
Q

MRI scan

A
  • Diffusion tensor imaging (DTI);
    MRI-methode die vezel paden in de hersenen kan laten zien door de beweegrichting van watermoleculen te detecteren
  • magnetic resonance spectoscopy (MRS);
    MRI- methode die het hydrogen proton signal gebruikt om de concentratie van hersenmetabolisme te bepalen. Dynamische manier is
  • fMRI;
    MRI- methode die de hersenactiviteit indirect meet door te kijken naar veranderingen die geassocieerd worden met bloedstroming. Hoge spatiële en lage temporele resolutie
18
Q

positron emission tomography (PET)

A

Redelijke Spatiële en lage temporele resolutie. Kijken naar verandering in bloedstroom door opname van bijvoorbeeld zuurstof of glucose, deze gebieden lichten op.

19
Q

Near-infrared spectroscopy (NIRS)

A

Licht schijnen op hersenen. Hoe meer bloed er stroomt hoe meer er te zien is, met ingewikkelde software kan de hersenactiviteit berekend worden