Hc 3 Flashcards

1
Q

Ampulla

A

Smaller stuk van de eileider, waar bevruchting plaatsvind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Capacitation

A

Binnendringen van spermacel in de eicel. Spermacel is omhuld met enzymen waardoor het de eicelwand kan doordringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ootid (haploid)

A

Spermacel en eicel die nog niet helemaal versmolten zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zygote (diploid)

A

Spermacel en eicel die samengesmolten zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Blastocyst

A

Na de zygote fase begint de celdeling, na een aantal dagen is het klompje cellen al een stuk groter en spreken we van een blastocyst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Embryo

A

Blastocyst na innesteling in de baarmoederwand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Foetus

A

Embryo na 56 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Ectopische zwangerschap

A

Eicel nestelt zich niet in in de baarmoederwand, maar in de eileider. Echt pijnlijk en gevaarlijk, lijdt nooit tot een succesvolle zwangerschap.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Foetale differentiatie

A

Van binnen naar buiten, vindt plaats na 56 dagen/20 weken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Neurale ontwikkeling

A
  • gastrulatie
  • neurulatie
  • neurale proliferatie
  • migratie
  • Myelinisatie
  • aborisatie
  • synaptogenese en apoptose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Gastrulatie

A

Blastocyst wordt naar binnen gedrukt en er ontstaan verschillende cellagen.
-ectoderm (centraal zenuwstelsel)
- mesoderm (spieren en botten)
- endoderm (spijsvertering, ademhaling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Neurulatie

A

Tijdens gastrulatie ontstaat een cilindervormige buis in het mesoderm. Dit is de chorda dorsalis. Hier kunnen spieren aanhechten en wordt de neurale plaat genoemd. Deze plaat rolt op en vormt uiteindelijk de neurale buis. Later vormt dit het centrale zenuwstelsel.
Sluit de neurale buis niet volledig dan is er sprake van spina bifina (open ruggetje) dut kan voorkomen worden door het slikken van foliumzuur tijdens en voor de zwangerschap.

Naast de neurale buis liggen cellen die skeletspieren gaan vormen. Dit zijn somieten. Hiernaast liggen progenitor cellen die uitgroeien tot de ruggengraat. Dit lijken stamcellen maar zijn minder specifiek en kunnen minder vaak delen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Somieten

A

Skeletspieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Spina bifina

A

Open ruggetje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Chorda dorsalis

A

Cilindervormige buis in het medsoderm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Progenitor cells

A

Vormen later ruggengraat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Neurale prolifetatie

A

Het ontstaan van nieuwe cellen op hoog tempo. De voorkant van de neurale buis (waar hersenen uit ontstaan) wordt snel groter en krijgt verschillende structuren;
- rhombencephalon
- mesencephalon
- prosencephalon
Deze ontwikkeling vind plaats in een bepaald volgorde
- van achter naar voor
- van midden naar zijkant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Achter naar voor

A

Caudaal-rostaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Midden naar zijkant

A

Mediaal-lateraal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Migratie

A

Neuronen ontstaan in de vorige fase (neurale proliferatie) migreren naar de plekken waar ze horen. Die plek wordt bepaald door dna. De radiale glia zorgen ervoor dat de neuronen hun weg vinden, de dendrieten zorgen ervoor dat de neuronen de juiste vorm aannemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Myelinisatie

A

Myeline wikkelt zich om de axonen om impuls overdracht sneller te maken, begint in het ruggenmerg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Aborisatie

A

Enorme toename in het aantal dendrieten en axonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Synaptogenese en apoptose

A

Synaptogenese: ontwikkeling van synapsen. Gebeurt erg snel, hierdoor kunnen neurotransmitters ontvangen en verzonden worden. Het gebeurt echter zo snel dat er teveel synapsen ontstaan. Apoptose; breeks synapsen af, dit proces gaat door tijdens de kindertijd.

24
Q

Use it or lose it

A

Welke synapsen verwijderd worden bij apoptose hangt af van kritieke periodes en plasticiteit.

25
Q

Neuronale ontwikkeling na de geboorte;

A

Grijze stof neemt af, witte stof neemt toe (tot een jaar of 40-50)
Adolescentie; afname van activiteit in de orbitofrontale cortex (planning), toename in activiteit van mesolimbische delen (gevoel van beloning) en de amygdala (emotie)
Volwassenheid; grote neuronen krimpen, toename kleine neuronen, totale hersenvolume neemt af

26
Q

Teratogene stoffen

A

Negatieve bijdrage aan ontwikkeling, bv;
- alcohol tijdens zwangerschap
- stress tijdens zwangerschap
- vervuiling

Kinderen worden dan sneller ziek, hebben aandachtsproblemen of minder interactie met de moeder.

Kunnen veranderingen in de hersenen veroorzaken die lijken op de symptomen van alzheimer.

27
Q

Kritieke periode

A

Periode waarbij een organisme extra gevoelig is voor bepaalde omgevings gerelateerde invloeden. Buiten deze omgeving moet een invloed veel sterker zijn om ook echt invloed te hebben.

28
Q

Ovum

A

Eicel

29
Q

Acrosoom

A

Bevindt zich aan het uiteinde van een spermacel en bevat enzymen. Deze doorbreken de buitenste laag van de eicel.

30
Q

Haploid

A

Een cel die van alle chromosomen maar 1 exemplaar bevat

31
Q

Diploid

A

Een cel die van alle chromosomen 2 exemplaren heeft

32
Q

Blastomere

A

2 cellen die ontstaan na de eerste celdeling van de zygote

33
Q

Implantatie

A

Innestelen, gebeurt na 2 weken en vanaf daar spreken we van een embryo

34
Q

Foetale periode

A

Hier vindt groei en differentiatie plaats. Ontwikkeling is van binnen naar buiten.
- na 10 weken; ontwikkeling tanden en nagels
- vanaf 17 weken; rem slaap en dromen beginnen
- tussen 7 en 9 maanden; ogen knipperen en beweging ontstaat.

35
Q

Primitive streak

A

Band van cellen die de bilaterale symmetrie definieert

36
Q

Neuronale buis —>

A

Met vloeistof gevulde buis wordt uiteindelijk het centrale kanaal van het ruggenmerg en de ventrikels van de hersenen die cerebrospinale vloeistof bevatten.

37
Q

Neural crest

A

Gevormd door neurale plaat; groep ectodermale cellen die zich ontwikkelen tot spinale en autonome ganglia en bindweefsel rond het czs

38
Q

Anencephaly

A

Een deel van de hersenen ontbreekt.
Foliumzuur tijdens de zwangerschap kan helpen.

39
Q

Stamcellen

A

Ongespecialiseerde cellen die de mogelijkheid hebben on te differentiëren in andere cellen en om zichzelf te genereren
- neuronen
- gliacellen

40
Q

Nerve growth factor (NGF)

A

Eiwit dat de overleving van alleen bepaald neuronen stimuleert. Neuraal darwinisme; alleen succesvolle neuronen verbinden en versterken.

41
Q

Hersen ontwikkeling na de geboorte;

A

Diencephalon is zo goed als ontwikkelt, telencephalon en rhomenchepalon ontwikkelen nog zo’n 2,5 jaar door

42
Q

Cognitieve reserve

A

Als je je cognitieve vermogen blijft trainen door bv nieuwe dingen leren of puzzels, heb je minder last van de symptomen van ouder worden.

43
Q

Glucocorticoïde

A

Steroïde hormonen die betrokken zijn bij het handhaven van bloedglucosewaarden tijdens stress. Heeft remmende effecten op aspecten van de imuunfunctie.

44
Q

Foetaal alcohol syndroom

A

Uit zich in ander uiterlijk en cognitieve problemen

45
Q

Roken tijdens zwangerschap

A

Uit zich in algemeen kleinere kinderen en grotere kans op symptomen van adhd

46
Q

Thalidomide

A

Medicijn dat vroeger als kalmerend middel werd voorgeschreven aan zwangere vrouwen, maar veroorzaakte misvorming/afwezigheid van ledematen bij kinderen.

47
Q

Barker hypothese

A

Barker vond een correlatie tussen babysterfte en hart- en vaatziekte. Bleek te maken te hebben met voeding. Een laag geboortegewicht zorgde voor zowel meer risico op babysterfte als op hart en vaatziekte.
Nakomelingen van een moeder die ondervoed was hebben dus meer risico. Ondervoeding in het eerste trimester heeft een andere invloed dan ondervoeding in het derde trimester.

48
Q

Axonal elaboration

A

Weefsel voorzien van zenuwen

49
Q

Synaptic elamination

A

Eliminatie van neuronen die niet worden gebruimt (use it or lose it)

50
Q

Synaptic consolidation

A

Mechanisme dat synapsen met celadhesie (binding met andere cellen) moleculen versterkt. Synapsen worden dan functioneel sterker.

51
Q

Atypische gebeurtenissen kunnen leiden tot herprogrammering

A
  • gen niveau; stukjes gen worden op basis van omgevingsfactoren aan of uit gezet
  • cel niveau; minder goed functioneren van bv mitochondria
  • orgaan niveau; bv verandering in de ratio van verschillende type cellen
  • systeem niveau; immuunsysteem dat op basis van omgevingsinvloeden beter of slechter gaat werken.
52
Q

Dna-methylatie

A

Proces waarbij methylgroepen aan het dna molecuul gekoppeld worden. Kan de activiteit van het dna segment veranderen zonder de volgorde te veranderen

53
Q

Genexpressie/silencing;

A

Mogelijke erfelijke veranderingen zonder genetische modificaties van het dna zelf
- genexpressie; uiting van gen
- silencing; onderdrukken van een gen

54
Q

Maternale stress

A

Stress van de moeder tijdens de zwangerschap kan invloed hebben op de ontwikkeling van het kind;
- angst
- werk gerelateerde stress
- depressie
- levensgebeurtenissen zoals verliezen van een baan

  • minder goede interactie met moeder
  • aandacht regulatie problemen
  • meer ziekte in kindertijd
  • ziekte algemeen
  • ziekte aan luchtwegensysteem
  • huidproblemen
  • minder goede darm bacteriën
55
Q

Angst moeder zwangerschap

A
  • verandering foetus: minder beweging, verandering slaapritme
  • lastiger temperament als baby en kind
  • meer angst en depressie als kind en adolescent
  • adolescenten hoger en platter cortisolprofiel
  • adhd symptomen
56
Q

(Pre)eclampsia

A

Complicatie tijdens zwangerschap waarbij een hoge bloeddruk optreed en schade aan een ander orgaansysteem (meestal nieren en lever)

57
Q

Hypoxia

A

Aandoening waarbij (een deel van) het lichaam te weinig zuurstof krijgt.