Hc 2 Flashcards
Celmembraan
Grens tussen intracellulair en extracellulaire stoffen. Gemaakt van fosfolipiden. Staart hydrofoob (binnenkant) en kopjes hydrofiel (buitenkant). Bevat eiwitpoorten die functioneren als receptoren.
Semipermeabel!
Ionotrofische receptor
In celmembraan. Wanneer het signaalstofje passeert (ligand) gaat het poortje open
Melabotrope receptor
Wanneer de ligand bindt wordt een G-proteïne geactiveerd die andere receptoren of enzymen kan activeren. Hierdoor ontstaan verschillende processen in de cel.
Cytoskelet
Skelet (eiwitstructuur) die vorm en soms functie geeft aan de cel. Witte bloedcellen kunnen zich voortbewegen door het cytoskelet. Zorgt voor verbinding met andere cellen en transport binnen cellen.
- microfilament; stevigheid en transport
- intermediate filament; trekkracht behoud vorm. Sterkste en duurzaamste van de 3 filamenten die het cytoskelet vormen
- microtubili; zorgt voor transport van blaasjes binnen cellen; kinesimemotor eiwit
- eiwitfilamenten (alleen in spieren); zorgen voor beweging
Cel-cel connecties
Verbindingen tussen cellen;
- desmosomen
- tight junctions
- gap junctions
Desmosomen
Elastiek achtige eiwitstructuren, waarmee cellen aan elkaar vast kunnen zitten. Elasticiteit is dus mogelijk en dit maakt het niet ondoordringbaar. Voorbeeld is je huid
Tight junctions
Cellen die op een vaste manier verbonden zijn die een ondoordringbare laag vormen, waardoor uitwisseling niet mogelijk is. Bv aan de binnenkant van je darmen. Stoffen moeten daar daarom actief opgenomen worden.
Gap junctions
Hierdoor kunnen ionen snel en in juiste volgorde worden uitgewisseld. Je hart kan hierdoor op de juiste manier samentrekken.
Endoplasmatisch reticulum (ER)
Betrokken bij eiwit aanmaak. mRNA wordt hier omgeschreven tot eiwitten.
2 soorten ER;
- ruw ER; wand bevat ribosomen en helpt dus met maken van eiwitten
- glad ER; geen ribosomen, slaat calcium op en produceert vetzuren en steroïden.
Golgi apparaat
Zorgen dat eiwitten worden afgewerkt. Vouwt ze bv op of haalt ze uit elkaar. Een deel golgi vormen blaasjes en vervoeren zo eiwitten naar de eind bestemming
Mitochondria
Energie fabriekjes van de cel (maken ATP). Bevatten eigen dna en bestaan alleen in eicellen. Erf je dus van je moeder. Bevat buitenkant en opgevouwen binnenkant waardoor veel ATP geproduceert kan worden. Als ATP gebruikt wordt laat de fosfaatgroep los, waarbij energie vrijkomt en ADP overblijft, waar weer ATP van gemaakt kan worden. ADP+fosfaat wordt gebruikt voor opslag van energie
Elektrische activiteit in neuronen
Komt vanuit ionen die zich verplaatsen door ionpoorten waardoor er een stroompje gaat lopen langs het neuron.
Rustpotentiaal neuron
-70. Geen negatieve lading, maar de intracellulaire inhoud heeft een negatieve lading ten opzichte van de extracellulaire inhoud. Dit rustpotentiaal bestaat totdat de cel gestimuleerd word
Rustpotentiaal behouden
- grote negatieve ionen kunnen de ionpoortjes niet passeren en blijven dus binnen de cel.
- kalium ionen kunnen vrij bewegen door het membraan. Natriumpoorten zorgen dat natrium in de extracellulaire omgeving blijven. Toch blijven ze soms in de andere omgeving achter (NA+ K+)
- natrium-kalium pomp pomt natrium de cel uit en kalium de cel in in een verhouding van 3:2. Dit zorgt ervoor dat de buitenkant positiever is dan de binnenkant
Graduele potentialen
Veranderen van het rustpotentiaal; kleine voltage fluctuaties. Vinden alleen plaats op dendrieten en cellichamen. Duren meestal maar enkele miliseconden
Hyperpolarisatie
-73 mV. Intracellulaire inhoud nog negatiever maken. Ontstaat door efflux (uitstroom) van kalium en influx (instroom) van chloride-ionen.
Depolarisatie
Intracellulaire inhoud positiever maken -65 mV. Veroorzaakt door influx van natriumionen.
Actiepotentialen
Vinden plaats op axonen. Zodra een gradueel potentiaal boven de -50 mV komt gaat de axon in actie. Alle poorten gaan open en de potentiaal loopt op tot 30 mV
-50 mV
Vuurdrempel
Actiepotentiaal uitleg
Natrium kom de cel binnen, waardoor het potentiaal oploopt tot 30 mV. Als de natriumpoorten dicht gaan ontstaat een kalium efflux (repolarisatie) Dit brengt de cel terug tot een potentiaal van -70 mV, maar schiet iets verder door (hyperpolarisatie). Dit omdat natriumpoorten sneller open en dicht gaan dan kaliumpoorten.
Refractaire periode
Cel moet wachten tot hij weer kan gaan vuren, moment tussen depolarisatie en repolarisatie.
Absolute refractaire periode
Cel kan absoluut niet vuren. Wanneer bij kalium poort het hekje, of bij natriumpoort het hekje aan de intracellulaire kant of 1 hekje open is.
Relatieve refractaire periode
Cel kan vuren maar gaat heel moeilijk. Tijdens hyperpolarisatie.
Neuronaal impuls
Verplaatsen van het actiepotentiaal over de neuron. Elektrische lading wordt op bepaalde plekken heel hoog, waardoor de kalium en natriumpoorten over de vuurdrempel gebracht worden en het actiepotentiaal verdergaat. Soort domino effect dus.
Lontgeleiding;
Domino effect tijdens actiepotentiaal. Omdat een gebied na het actiepotentiaal in de refractaire periode komt, kan dit domino effect maar 1 kant op, namelijk naar het einde van de axon.
Saltatoire impulsgeleiding
Axonen zijn soms omringd met een myelineschede, die impulsgeleiding sneller maakt.
Knopen van ranvier
Op plekken waar myeline zot kan geen actiepotentiaal bestaan, omdat ionenstroom daar niet mogelijk is. Er zijn echter ‘gaten’ in de myeline waar dit wel kan. Actiepotentiaal springt dan van gat naar gat (domino met potloden) Dit heeft 2 voordelen;
- geleiding is efficiënter en sneller dan Lontgeleiding
- kost minder energie