Hc 12 Flashcards

1
Q

depressie

A

stemmingsstoornis, ongv 54% herstelt na 6 maanden van een stemmingsstoornis, 84% na 2 jaar.
ongv 33 miljoen europeanen lijden aan een depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

belangrijk onderscheid;

A

depressieve symptomen (vragenlijsten)
depressieve stoornissen (klinische beoordeling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

unipolaire stoornis

A

somberheid en apathie op de voorgrond

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bipolaire stoornis

A

momenten van depressie en momenten van euforie in afwisseling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

manie

A

een euforie episode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

endogenous depression

A

depressie veroorzaakt door een biologische disbalans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

reactive depression

A

depressie als reactie op een gebeurtenis, zoals bv overlijden van dierbare

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

oorzaak depressie

A

men onderzoekt mogelijk depressiegen. dit is echter lastig aangezien dergelijke psychologische constructen bestaan uit meerdere facetten (sociaal, cognitief, etc). het is dus lastig toe te wijden aan 1 bepaald gen. daarom;
- kijken naar geheel genen pakket. genen dragen gezamenlijk bij aan depressie
- je kunt zeker zeggen dat er een genetische component is, maar het is niet 1 specifiek gen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

systemen betrokken bij het ontstaan van depressie

A

1; stress;
2; monoamines
3; inflammatie
4; neuroplasticiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

stress

A

met name HPA-regulatie (hypothalamus, hypofyse en bijnierschors). het eindproduct van dit systeem is cortisol. werkt met negatieve feedback loop. de hoeveelheid cortisol zorgt op zn beurt voor verminderde productie van cortisol.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

monoamines

A

2 typen monoamines zijn betrokken bij depressie:
- catecholamines: varianten van het aminozuur tyrosine: dopamine, norepinefrine, epinefrine
- indoleamines/tryptamines: varianten van het aminozuur tryptofaan; serotonine, melatonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

noradrenaline bij een gezond persoon zonder depressie;

A
  • tyrosine wordt omgezet in noradrenaline
  • dit noradrenaline wordt opgeslagen in granules (soort blaasjes). een deel noradrenaline wordt niet ingepakt en blijft over in de cel. dit wordt opgegeten door MAO.
  • deze granules worden getransporteerd naar de synaptische spleet. noradrenaline wordt hier losgelaten
  • noradrenaline bindt aan de postsynaptische neuron , indien er genoeg noradrenaline in de synaptische spleet zit is er geen sprake van depressie.
  • daarnaast bindt noradrenaline aan autoreceptoren wanneer het in de synaptische spleet komt. deze receptoren zitten op de presynaptische cel, dus dezelfde cel als waar ze uit komen. dit geeft het teken dat er geen granules meer hoeven te verplaatsen naar de synaptische spleet en er geen noradrenaline wordt gedumpt.
  • wanneer noradrenaline zijn werk heeft gedaan, wordt het getransporteerd naar de presynaptische cel
  • noradrenaline wordt opnieuw opgenomen door de presynaptische cel voor nieuw gebruik.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

farmacologie kan zijn werk doen rondom noradrenaline/norepinefrine door:

A
  • heropname en synthese van amines
  • inhibitie van MAO
  • opslaan en afgeven granules
  • inhibitie en heropname van de neurotransmitter
  • blokkeren van autoreceptoren

dit werkt hetzelfde voor serotonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

heropname en synthese van amines:

A
  • momenteel wordt dit nog niet gebruikt. dit houdt in dat er meer of minder neurotransmitter wordt geproduceerd. er bestaat een medicament genaamd AMPT, wat de synthese van noradrenaline remt. wanneer je kwetsbaar bent voor een depressie kan AMPT dus een depressie induceren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

inhibitie van MAO

A
  • het overgebleven niet ingepakte norepinefrine kan worden opgegeten door monoamine oxidase (MAO)
  • dat zorgt er dus voor dat er minder norepinefrine in het presynaptische neuron zit
  • er komt dus minder norepinefrine in de synaptische spleet, dus depressie
  • wat moet je dan doen om de depressie op te lossen? MAO inhiberen met monoamine oxidase inhibitors (MAOI)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

opslag en afgifte van granules

A
  • monoamines zijn beschermend voor het opeten door MAO. zolang norepinefrine in een granule zit, kan het niet opgegeten worden.
  • een toename van norepinefrine in granules zou ervoor kunnen zorgen dat MAO minder kans heeft om norepinefrine op te eten waardoor er meer overblijft in de synaptische spleet.
  • dit is een theoretisch concept dus de farmaceutische industrie maakt hier nog geen gebruik van
17
Q

reserpine

A
  • reserpine: medicament dat ervoor zorgt dat de granules gaan lekken. norepinefrine lekt uit de granule, wat dan weer kan worden opgegeten door MAO wat zorgt voor minder norepinefrine in de synaptische spleet wat zorgt voor depressie.
  • reserpine induceert dus depressie. waarom zou je dat willen? reserpine is ergens anders voor ontwikkelt, maar dit is een bijwerking ervan.
18
Q

inhibitie van de heropname van de neurotransmitter

A

meest voorkomende methode. als er te weinig noradrenaline in de synaptische spleet zit kun je de heropname inhiberen. wanneer het niet terug de cel in gepompt kan worden, blijft het langer in de synaptische spleet en blijft er steeds meer bijkomen. medicatie die hiervoor zorgt worden tricyclische antidepressiva genoemd.

19
Q

blokkeren autoreceptoren

A

wanneer je de autoreceptoren blokkeert betekent dit dat er minder feedback is. de granules bewegen dan naar de synaptische spleet en laten noradrenaline los.

20
Q

inflammatie

A

hersenen hebben cytokinereceptoren. cytokinen zijn verantwoordelijk voor het opwekken van inflammatie reacties. wanneer pro-inflammatoire levels zijn verhoogd ga je ziektegedrag vertonen. dit ziektegedrag heeft overlap met depressie. vandaar ook de aanname dat inflammatie of toedienen van cytokines leidt tot depressieve symptomen.
- depressieve patiënten vertonen hogere pro-inflammatie waardes dan mensen zonder depressie
- cytokine-geïnduceerde depressie wordt behandelt met antidepressiva
- naarmate de mate van depressie toeneemt nemen ook de pro-inflammatoire cytokinelevels toe.

21
Q

ziektegedrag

A
  • apathie
  • prikkelbaar
  • vermoeidheid en verstoorde slaap
  • verhoogde pijngevoeligheid
  • sociale isolatie
  • anorexia
22
Q

neuroplasticiteit

A

capaciteit van het centrale zenuwstelsel om zich aan te passen aan de omgeving.
- je zou depressie kunnen zien als een onvermogen om zich aan te passen aan de omgeving en dus te weinig neuroplasticiteit.
- dit kan ook verklaren waarom depressieve mensen moeite hebben zich aan te passen in stressvolle situaties.
- wanneer je neuroplasticiteit afzet tegen de monoamines dan zie je dat de toenames van die monoamines leidt tot een toename van neuroplasticiteit via de expressie van groeifactor BDNF.

23
Q

BDNF groeifactor

A

denk aan het ontwikkelen van nieuwe synapsen bv
- depressie zorgt voor een verlaging van BDNF in specifieke hersengebieden.
- risicofactoren voor een depressie laten ook een verlaging van BDNF zien
- herstel van een depressie laat een toename van BDNF zien.
- als BDNF afneemt, neemt neuroplasticiteit af, waarmee de reactie op stresshormonen toeneemt.

24
Q

TCA (tricyclische antidepressiva)

A

‘dirty drugs’, medicatie met niet specifieke effecten. zorgen niet alleen voor de inhibitie van de heropname van noradrenaline, maar hebben ook een impact op ongerelateerde processen, doordat het ook aan andere receptoren bindt.
veel bijwerken, meer dan SSRI’s, want die zijn wel specifiek.
overdosis kan leiden tot cardiale complicaties.

25
Q

SSRI’s (selectieve serotonine reuptake inhibition)

A

hetzelfde effect als TAC’s, maar dan specifiek. werken op de heropname van serotonine.
- minder bijwerkingen
- kleinere kans op overdosis
- werkt beter in combi met andere medicatie
- worden niet alleen voorgeschreven voor depressie, ook bv voor ocd of eetstoornissen.
- multifunctionaliteit; werkt specifiek op serotonine, maar serotonine kan in verschillende cellen verschillende functies hebben. serotonine heeft bv ook een rol in het spijverteringssysteem. men kan dus last krijgen van dit systeem (braken, misselijkheid, etc.)

26
Q

atypisch

A

hebben gemengde effecten op serotonine en noradrenaline. vaak vergelijkbaar met TCA;s

27
Q

SNRI’s (selectieve noradrenergic reuptake inhibitors)

A

blokkeert de noradrenerge transporter, waardoor de niveaus van noradrenaline in de synaps toenemen

28
Q

lithium

A

gebruik voor het kalmeren van manische episodes, maar niet zo nuttig bij het verminderen van een depressieve stemming (dus vooral bij bipolaire stoornis) zelfde effect als TCA’s.

29
Q

niet farmaceutische behandelingen

A
  • ECT; elektroconvulsie therapie
  • nervus vagus stimulatie, kastje onder het sleutelbeen zorgt voor pulseringen in de zenuw waardoor de kans op depressie afneemt
  • lichttherapie; vooral effectief bij seizoensgebonden depressie
  • sint-janskruid
30
Q

comborditeit depressie en somatische aandoening

A

40-60% van de depressieve patiënten heeft ook somatische aandoeningen. het kan zijn dat depressie een invloed heeft op somatische klachten;
- depressie heeft effect op het ontstaan van CVD’s
- depressieve mensen zijn minder therapietrouw en raadplegen minder vaak een arts.
- depressie haalt de effectiviteit van medicatie voor somatische aandoeningen omlaag.
- depressie wordt vaak niet herkent door een huisarts
- huisarts neemt somatische klachten van depressieve mensen vaak niet serieus.

31
Q

depressieve aspecten van somatische aandoeningen

A

psychosoiale aspecten;
- omgaan met verlies (van lichaamsfunctie bv) en trauma
- beperkt zijn in het zorgen voor jezelf, werk en sociale leven
- de onzekerheid of levensbedreigende aspecten van een ziekte
- ondergaan van pijnlijke of vervelende behandelingen

psychologische biologische aspecten;
- neurologische schade
- hormonale disbalans
- effecten van medicatie

32
Q

somatische condities met verhoogde cytokinelevels;

A

auto-immuunziekte; condities waarbij het immuunsysteem lichaamseigen cellen aanvalt;
- reuma; gewrichten
- ziekte van crohn; ontstoken darmziekte
- multiple sclerosis; myeline
- systematische lupus erythemasosus; alle cellen

chronische virale en bacteriële infecties
obesitas
diabetes melitus
cardiovasculaire ziektes

33
Q

depressie- medicatie

A

bij 25% van de ouderen zorgt de medicatie die zij slikken voor depressie. voorbeelden van deze medicatie zijn bètablokkers, glucocorticoïden en hormonale therapie.