H9: Middelenmisbruik Flashcards

1
Q

Drug

A

Een substantie met een fysiologisch effect wanneer ingenomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Problemen die voortkomen uit een ‘drugscultuur’

A
  1. Substanties zoals cafeïne, nicotine en aspirine hebben voordelen op de korte termijn, maar nadelen op de lange termijn.
  2. Veel mensen worden psychologisch of fysiek verslaafd.
  3. Veel mensen gaan van legale drugs naar illegale drugs.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Middelenmisbruik

A

Een patroon van drugs- of middelengebruik dat optreedt ondanks kennis van de negatieve effecten van het middel, maar waarbij het gebruik nog niet gevorderd is tot afhankelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Middelenafhankelijkheid

A

Een groep van cognitieve, gedragsmatige en fysiologische symptomen die indiceren dat het individu doorgaat met het gebruik van een middel, ondanks significante middel-gerelateerde problemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Criteria voor de substance use disorder

A

Er is sprake van minmaal één middelenstoornis. Er is verminderde controle, er zijn sociale beperkingen, risicovol gebruik en er zijn farmaceutische criteria.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verslaving

A

Iemands ‘normale’ lichamelijke toestand is een toestand onder invloed.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Craving

A

De sterke subjectieve drive die verslaafden hebben om het middel te gebruiken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Psychologische afhankelijkheid

A

Wanneer het duidelijk is dat het individu zijn leven heeft veranderd om zo vast te stellen dat hij kan doorgaan met gebruik van het middel. Alle activiteiten zijn dan gericht op het middel en het gebruik ervan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tolerantie

A

De behoefte voor verhoogde hoeveelheden van het middel om tot hetzelfde effect te komen naarmate de tijd vordert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Ontwenning

A

Het lichaam heeft het middel nodig om fysiek stabiel te blijven. Gebrek aan het middel veroorzaakt een groot aantal negatieve en aversieve fysieke consequenties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een belangrijk aspect van middelenstoornissen?

A

Ze zijn erg comorbide met andere psychologische stoornissen, vooral met stemmings- en angststoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Theorieën over waarom middelenmisbruik en stemmings- en angststoornissen gerelateerd zijn

A
  • Middelenmisbruik is een risicofactor voor de latere ontwikkeling van een psychiatrische ziekte
  • Middelengebruik is het gevolg van een psychiatrische ziekte; het is dan een soort zelfmedicatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Soorten drugs

A

Stimulanten, kalmerende middelen en hallucinogenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Stimulanten

A

Middelen die de activiteit van het centrale zenuwstelsel, de bloeddruk en de hartslag verhogen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Kalmerende middelen

A

Verminderen de activiteit van het lichaam en zijn responsiviteit. Het vermindert ook pijnspanning en angst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hallucinogenen

A

Psychoactieve drugs die de percepties van individuen beïnvloeden. Ze kunnen sensorische vaardigheden verscherpen, maar kunnen ook sensorische wanen en hallucinaties veroorzaken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Hazardous drinkers

A

Individuen die vijf of meer (voor mannen) of drie of meer (voor vrouwen) standaard drankjes drinken op een typische drinkdag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Binge drinking

A

Een hoge inname van alcohol op een enkel drinkmoment. Dit heeft al epidemische niveaus gehaald in meerdere landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is het hoofdbestanddeel van alcohol?

A

Ethyl alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Hoe werkt alcohol op het lichaam in?

A
  1. Als ethyl alcohol in de bloedstroom komt, worden eerst de receptoren voor GABA beïnvloed. Het individu gaat meer praten, is aardiger en zelfverzekerder.
  2. Naarmate er meer wordt gedronken, is het individu minder in staat om beslissingen te maken, wordt er minder coherent gesproken en kunnen mensen de switch maken naar emotioneel en agressief.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom worden de effecten van alcohol bifasisch genoemd?

A

De initiële effecten zijn stimulerend, de latere effecten zijn deprimerend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Fysieke effecten op de lange termijn bij hevige alcoholconsumptie

A

Ontwenningsverschijnselen als rusteloosheid, onvermogen om te slapen, angst en depressie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Delerium tremens

A

Het individu dat dit ervaart wordt uitzinnig en ervaart ongewenste hallucinaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Foetaal alcohol syndroom

A

Hevig drinken tijdens de zwangerschap kan zorgen voor abnormaliteiten in het kind.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Onder welke groep komt alcoholafhankelijkheid het meest voor?

A

Jonge, ongetrouwde mannen uit lagere sociaal-economische groepen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Polydrug misbruik

A

Het misbruiken van meerdere drugs op hetzelfde moment, waarbij er vaak sprake is van alcohol als eerste drug en roken als tweede drug.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Factoren die kunnen voorspellen of iemand een stoornis in het alcoholgebruik ontwikkelt

A

Een familiegeschiedenis van alcoholisme, lange termijn negatieve effecten, een diagnose van een gedragsstoornis als kind zijnde, de ervaring van stress en overtuigingen dat alcohol positieve effecten heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Nicotine

A

De verslavende stof in tabak. Het kan worden ingenomen in de vorm van sigaretten, sigaren, snuif- en pruimtabak. Het werkt als stimulant, maar ook als kalmerend middel. Het verhoogt de bloeddruk en de hartslag, maar laat stressniveaus dalen. Het gebruik heeft een belonend effect, doordat het zorgt voor extra dopaminevrijlating in het brein.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Criteria voor een stoornis in tabaksgebruik

A

Roken binnen 30 minuten na het wakker worden, dagelijks roken, elke dag meer roken en ‘s nachts wakker worden om te roken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Met welke andere stoornissen is een stoornis in tabaksgebruik comorbide?

A

Een stoornis in alcoholgebruik, depressieve, bipolaire, angst- en persoonlijkheidsstoornissen en ADHD.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Passief roken of tweedehands roken

A

Niet-rokers die een omgeving delen met rokers. Voor deze mensen zijn er ook gevaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Effecten van cannabis

A

Het produceren van gevoelens van relaxatie, euforie, gezelligheid en verscherpte percepties die soms milde hallucinaties kunnen worden. Het kan concentratie en het geheugen verminderen. Het is een kalmeringsmiddel, maar soms ook een stimulant.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Hoofbestandsdeel in cannabis

A

THC.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Ontwenningsverschijnselen van cannabis

A

Griepachtige symptomen, rusteloosheid en prikkelbaarheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Cannabis intoxicatie

A

Een high gevoel, gevolgd door symptomen bestaande uit euforie met ongepast gelach, grootsheid, sedatie, lethargie en een verminderd geheugen. Soms is het geassocieerd met ernstige angst, dysforie en sociale terugtrekking.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Risicofactoren voor het ontwikkelen van cannabis afhankelijkheid

A
  • Hoe eerder het eerste gebruik, hoe groter de kans op afhankelijkheid.
  • Het roken van tabak en regelmatig cannabisgebruik
  • Impulsiviteit en onvoorspelbaarheid van de gemoedstoestand
  • Een diagnose van een gedragsstoornis of een emotionele stoornis in de jeugd.
  • Afhankelijkheid van alcohol of andere drugs.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Waarvoor is een stoornis in cannabisgebruik een risicofactor voor?

A

Andere psychiatrische diagnoses, waaronder angst- en paniekstoornissen, depressie, schizofrenie en een verhoogde neiging voor suïcide. Wat oorzaak of gevolg is, is nog onduidelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Lange termijn consequenties voor de fysieke gezondheid van cannabisgebruikers

A

Joints bevatten teer, wat kan zorgen voor rook-gerelateerde ziektes. Ook is er een vermindering in testosteron, wat het seksuele functioneren kan verminderen. Chronisch gebruik van cannabis verslechtert de efficiëntie van het immuunsysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Voorbeelden van stimulerende drugs

A

Cocaïne, amfetamine en cafeïne. MDMA is ook stimulerend, maar daarnaast hallucinogeen.

40
Q

Gevolgen van stimulerende middelen

A

Meer alertheid, gevoelens van energie en zelfvertrouwen en versneld denken.

41
Q

Free-basing

A

Crack cocaïne, dit is een puurdere vorm van cocaïne en wordt gerookt.

42
Q

Rush van cocaïne

A

Begint na 8 minuten na inname en duurt een halfuur. Er zijn gevoelens van euforie en energie. Daarna vergroot de alertheid, opwinding en waakzaamheid. Cocaïne blokkeert de heropname van dopmaine.

43
Q

Cocaïne afhankelijkheid

A

Wanneer er herhaaldelijk grote doseringen worden gebruikt om hetzelfde effect te krijgen; de werking is maar een halfuur.

44
Q

Ontwenningsverschijnselen bij cocaïne

A

Hypersomnie en een negatieve gemoedstoestand.

45
Q

Problemen die cocaïne gebruikers vertonen

A

Tekortkomingen in het maken van beslissingen en beoordelingen en in het werkgeheugen. Cocaïne kan zorgen voor cardiovasculaire problemen en herseninfarcten. Daarnaast is het gevaarlijk voor een nog ongeboren baby.

46
Q

Amfetamines

A

Een groep synthetische drugs dat primair gebruikt wordt als CZS stimulant.

47
Q

Voorbeelden van amfetamines

A

Amfetamine, dextro-amfetamine en methamfetamine.

48
Q

Hoe werken amfetamines?

A

Ze veroorzaken, maar blokkeren tegelijkertijd de vrijlating/heropname van noradrenaline en dopamine.

49
Q

Wat gebeurt er als het gebruik van hoge doseringen van amfetamines is bereikt?

A

De effecten worden geassocieerd met tijdelijke psychologische symptomen als angst, paranoia en psychotische episodes.

50
Q

Amfetamine intoxicatie

A

Een high gevolgd door gevoelens van euforie, energie, spraakzaamheid en alertheid. Het kan ook gevolgd worden door woede en agressie.

51
Q

Fysieke symptomen van amfetamine intoxicatie

A

Verwijde pupillen, transpiratie, kippenvel, misselijkheid en een druk op de borst.

52
Q

Waar kan langdurig gebruik van amfetamine voor zorgen?

A

Schade aan het CZS, waaronder de neurotransmittersystemen van dopamine en serotonine.

53
Q

Waar zorgt cafeïne voor?

A

Verhoogt de alertheid en de motoractiviteit. Het vecht tegen vermoeidheid. Het kan de motorcoördinatie verminderen zorgen voor insomnia.

54
Q

Voorbeelden van kalmeringsmiddelen

A

Alcohol, opiaten en gesynthetiseerde kalmeringsmiddelen als barbituraten.

55
Q

Voorbeelden van opiaten

A

Morfine, heroïne, codeïne en methadon

56
Q

Waarom wordt methadon vaak gebruikt als vervanger van heroïne?

A

De effecten zijn iets zwakker, daarnaast is er minder kans op ziektes omdat methadon oraal wordt ingenomen.

57
Q

Waar zorgen opiaten voor?

A

Slaperigheid en euforie. Ze werken door het CZS te onderdrukken. Ze binden aan hersenreceptoren die normaal endorfines ontvangen. Ze stimuleren de receptoren tot de productie van meer endorfines.

58
Q

Ontwenningsverschijnselen bij opiaatgebruikers

A

Gevoelens van angst, rusteloosheid, spierpijn en verhoogde gevoeligheid voor pijn.

59
Q

Gecontroleerde drugs gebruikers

A

Opioid use disorder is geassocieerd met misdaden, huwelijksproblemen en werkeloosheid. Sommigen hebben echter goede banen en een goed huwelijk.

60
Q

Risico’s die regelmatige gebruikers van opioids tegenkomen

A
  • Het per ongeluk nemen van een overdosis
  • Heroïne kan dodelijke additieven bevatten als het op straat wordt gekocht
  • Het risico op HIV door injectie van heroïne
61
Q

Voorbeelden van hallucinogene drugs

A

LSD, MDMA (xtc), fencyclidines (PCP, angel dust en ketamine).

62
Q

Hoe werkt LSD?

A

De drug wordt effectief na 30-90 minuten na inname.

63
Q

Fysieke effecten van LSD

A

Verwijde pupillen, verhoogde lichaamstemperatuur, verhoogde hartslag en bloeddruk, zweten en een droge mond. Er worden nieuwe percepties gedaan en soms zijn er hallucinaties.

64
Q

Hoe werkt XTC?

A

Als stimulant en hallucinogene drug. Het laat serotonine en dopamine vrij, wat zorgt voor gevoelens van euforie, welzijn en gezelligheid. Effecten kunnen na 20 minuten optreden en tot 6 uur duren.

65
Q

Gevaren geassocieerd met regelmatig XTC gebruik

A
  1. Ernstige uitdroging
  2. Verhoging van de hartslag en bloeddruk kan gevaarlijk zijn voor gebruikers met bestaande cardiovasculaire problemen
  3. XTC verwoest axonen waar serotonine normaal aan zou binden.
66
Q

Drie stadia bij middelenmisbruik

A

Experimenteren, regulier gebruik en misbruik en afhankelijkheid

67
Q

Belangrijke factoren in het eerste stadium van middelengebruik

A

Beschikbaarheid, of de middelen regelmatig worden gebruikt door andere familieleden, peer group influences en media influences.

68
Q

Negatieve achtergrondfactoren die langdurig middelengebruik voorspellen

A
  • Middelengebruik in het ouderlijk huis
  • Extreme armoede in het ouderlijk huis
  • Huwelijks- of legale problemen in het huishouden
  • Verwaarlozing en misbruik in de kindertijd
  • Serieuze psychiatrische ziekte in het huishouden.
69
Q

Belangrijke factoren bij het regulier gebruik van drugs

A

Omdat het je gemoedstoestand verbetert, als zelf-medicatie, de verwachtingen voor op de lange termijn en culturele normen.

70
Q

Alcohol myopia

A

Iemand die alcohol heeft gedronken, heeft een verminderd cognitief vermogen om alle informatie te verwerken. Hierdoor is er wat minder aandacht.

71
Q

Waarom gebruiken mensen drugs als zelfmedicatie, ook al weten ze dat het schadelijk kan zijn?

A
  • De drug heeft intrinsieke belonende effecten en leidt tot fysieke afhankelijkheid.
  • De levens van individuen met psychiatrische stoornissen zijn zo miserabel dat de medicinale effecten de negatieve effecten compenseren.
  • De drug reduceert spanning, en kan positieve effecten hebben, bijvoorbeeld dat iemand met een bepaalde situatie kan omgaan.
72
Q

Factoren waarom iemand een middelenstoornis kan krijgen

A

Genetische factoren, verminderde cognitieve vaardigheden door langdurig gebruik van de drug, comorbide psychiatrische stoornissen en armoede.

73
Q

Wat is de erfelijke component voor alcohol en nicotine afhankelijkheid?

A

0.78

74
Q

Waarom zorgen genetische factoren voor een groter risico op middelengebruik bij bepaalde mensen en niet bij anderen?

A
  • De genetische predispositie kan interacteren met omgevingsfactoren als stress: diathesis-stress model.
  • Genetische factoren beïnvloeden mogelijk de tolerantieniveaus voor drugs of ze beïnvloeden reacties van het CZS op de drug.
  • Bepaalde genen beïnvloeden de gevoeligheid voor alcohol.
75
Q

Waarom is het moeilijk om uit de neerwaartse spiraal van drugsgebruik te komen?

A

De meeste middelengebruik stoornissen zijn geassocieerd met een syndroom van onderprestatie, een lager IQ, lagere opleiding en motivationele tekortkomingen voorafgaand aan het drugsgebruik.

76
Q

Wanneer zijn behandelingsuitkomsten slechter voor iemand met een middelengebruik stoornis?

A

Als er sprake is van comorbiditeit met andere psychiatrische stoornissen. Deze mensen hebben waarschijnlijk meer stressoren, waardoor ze terugvallen. Daarnaast denken ze minder snel dat drugs problematisch zijn.

77
Q

Alcoholics Anonymous

A

Een zelfhulp-groep die probeert om de alcoholist netwerken met drinkende vrienden te laten vervangen door AA-leden. Het blijkt een effectieve vorm van lange termijn onthouding.

78
Q

Drug prevention schemes

A

Hebben als doel om het eerste gebruik van een drug te voorkomen of om experimenten niet door te laten slaan in regelmatig gebruik.

79
Q

Strategieën die drug-preventie schemes gebruiken

A
  1. Peer-pressure resistance training
  2. Campagnes om de bekende effecten van de media en reclame tegen te gaan
  3. Peer leiderschap waarbij jongeren worden getraind om anti-drugs berichten te bieden aan hun leeftijdsgenoten.
  4. Het veranderen van foutieve overtuigingen over drugs.
80
Q

Residential rehabilitation centres

A

Centra die mensen laten leven, werken en socialiseren met anderen die een behandeling ondergaan in een omgeving die advies, support en groeps- en individuele behandelingen biedt.

81
Q

Doelen van gedragstherapieën bij de behandeling van middelengebruik stoornissen

A
  1. Het veranderen van het gebruik van een positieve ervaring naar een negatieve ervaring.
  2. Het individu helpen omgevingsstimuli te identificeren.
  3. Onthouding bekrachtigen door de gebruiker te belonen.
  4. Het individu alternatieve gedragingen aan te leren als relaxatie en meditatie.
82
Q

Aversietherapie

A

Cliënten krijgen hun drug en vervolgens meteen een andere drug, waardoor er ongewenste fysiologische reacties optreden zoals misselijkheid. De gedachte is dat de drug dan minder aantrekkelijk wordt.

83
Q

Covert sensitisation

A

De cliënt moet inbeelden dat ze de drug nemen. Vervolgens moeten ze een walgelijke consequentie inbeelden.

84
Q

Contingency management therapie

A

Leert de cliënt zijn/haar gedrag te herstructureren en controleren. Het is gebaseerd op een aantal conditioneringsprincipes.

85
Q

Waarom zou gecontroleerd drinken een goed alternatief zijn van onthouding?

A
  • In westerse samenlevingen is het erg lastig om volledig van alcohol af te blijven.
  • Het leren van cliënten over het controleren van hun alcoholgebruik geeft positieve effecten, zoals een verhoogd zelfvertrouwen en een gevoel van verantwoordelijkheid en dominantie in hun leven.
86
Q

Manieren waarop CBT bij de behandeling van middelenmisbruik stoornissen wordt ingezet

A
  • Om disfunctionele overtuigingen over terugval te corrigeren
  • Om te handelen met middelengebruik stoornissen wanneer er comorbiditeit is met andere stoornissen.
87
Q

Factoren die belangrijk zijn bij het bepalen of terugval weer zal leiden tot regelmatig gebruik

A

De overtuigingen van de cliënt over terugval (‘ik ben waardeloos als ik terugval’) en de ervaring van stressvolle emotionele toestanden.

88
Q

Abstinence violation

A

Wanneer de cliënt gefrustreerd, boos of verdrietig op zichzelf zal worden als er een terugval is geweest. Het faciliteert regelmatig middelengebruik.

89
Q

Motivational-enhancement intervention

A

Interventie die communcatietraining, werk- en schoolgerelateerde vaardigheden, probleem oplossingsvaardigheden, sociale support en algemene terugvalpreventie methodes biedt.

90
Q

Redenen waarom familietherapie belangrijk is

A
  1. Ouders van drugsgebruikers zijn zelf ook vaak gebruikers.

2. Individuen met een middelengebruik stoornis mishandelen hun familie vaak fysiek of mentaal.

91
Q

Detoxificatie

A

Een proces van systematische en onder toezicht gestelde ontwenning van middelengebruik.

92
Q

Op welke manieren kan drugsgebruik tijdens detoxificatie helpen?

A
  1. Het helpt de ontwenningssymptomen reduceren
  2. Het voorkomt terugval door het gebruik van antagonistische drugs
  3. Het blokkeert gewenste CNS effecten van een substantie
  4. Een gebruiker kan worden afgeleid naar een zwakkere stof (methadon ipv heroïne)
93
Q

Antabuse

A

Beïnvloedt het metabolisme van alcohol, zodat de omzetting van giftige alcoholproducten naar niet-giftige zuren wordt vertraagd. Het individu wordt dan miselijk.

94
Q

Hoe werken naltrexone, naxolone en buprenorfine?

A

Ze binden aan endorfine-receptoren in de hersenen, waardoor de effecten niet meer kunnen optreden.

95
Q

Drug replacement treatment

A

Er worden dan andere drugs toegeschreven die minder schadelijke effecten hebben.