H3: Onderzoeksmethoden in Klinische Psychologie Flashcards

1
Q

Scientist-practitioners

A

Psychologen in de praktijk, maar ook wetenschappers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Repliceerbaarheid

A

De resultaten van wetenschappelijk onderzoek moeten te reproduceren zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Testbaar

A

Een wetenschappelijke verklaring moet zó zijn geformuleerd dat ze duidelijk aangeeft hoe ze kan worden test en mogelijk vervalst.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Theorie

A

Een verzameling preposities die over het algemeen een fenomeen proberen te verklaren door oorzaak-gevolg relaties te beschrijven die bijdragen aan het fenomeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Beschrijving

A

Heeft betrekking op het definiëren en categoriseren van gebeurtenissen en relaties die relevant zijn voor psychopathologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Voorspelling

A

Een statement maken over wat er zal gebeuren onder specifieke condities als een logische consequentie van wetenschappelijke theorieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Controleren

A

Proberen om gebeurtenissen controleren; dit biedt ons een duidelijk beeld van de causale relaties en het stelt ons in staat om methoden te ontwikkelen die de gebeurtenis verbeteren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Begrijpen

A

We willen beschrijven hoe alle factoren interacteren en dit biedt ons een theorie of model van het fenomeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Etiologie

A

De beschrijving van oorzaken of oorsprong van psychologische symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Analoog onderzoek

A

Onderzoek onder gezonde mensen met als doel een beeld te krijgen van de etiologie van psychopathologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Evaluatieonderzoek

A

Onderzoek naar of bestaande klinische kennis, vaardigheden en middelen effectief zijn en goed worden gebruikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Door welke factoren wordt bepaald welke onderzoeksmethode je kiest?

A
  • De aard van de vraag: causaal verband of correlatie
  • De aard van de populatie die je bestudeert: komt het vaak of niet vaak voor
  • Is je onderzoek op een vroeg of gevorderd stadium.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Correlationele designs

A

Bepaalt of er een relatie is tussen twee of meer variabelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Statistische significantie

A

De mate waarin de uitkomst van een onderzoek groter of kleiner is dan verwacht zou worden door toeval.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom zijn correlationele designs waardevol voor klinische psycholgen?

A
  • Het geeft een begrip van welke variabelen aan elkaar gerelateerd zijn
  • Ze zorgen ervoor dat je kunt onderzoeken hoe individuele verschillen en persoonlijkheidsfactoren gerelateerd kunnen zijn aan psychopathologie
  • Je kunt zo bepalen welke ervaringen geassocieerd kunnen worden met specifieke psychopathologieën.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Cross-sectioneel design

A

Alle metingen worden op hetzelfde moment gedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Longitudinaal design

A

Metingen worden gedaan op twee of meer momenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Prospectieve designs

A

Doen metingen van de variabelen op een bepaald moment en gaan later terug naar dezelfde personen en nemen dezelfde metingen opnieuw af.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Epidemiologie

A

Het onderzoek naar de frequentie en distributie van stoornissen binnen specifieke populaties over een specifieke periode in de tijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Voorbeeld van liftetime prevalentie

A

Heb je ooit symptomen van een bepaalde stoornis ervaren in je leven?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Point prevalentie

A

Ervaar je op dit moment symptomen van een bepaalde stoornis?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Voordelen van epidemiologisch onderzoek

A
  • Ze bieden informatie over de frequentie van mentale problemen die gebruikt kunnen worden voor de planning van gezondheidsdiensten
  • Ze kunnen informatie bieden over de risicofactoren voor stoornissen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Beperkingen van epidemiologisch onderzoek

A
  • De steekproef moet representatief zijn voor de populatie om valide beschrijvingen te maken.
  • Er is meestal geen 100% responspercentage.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Experiment

A

De onderzoeker manipuleert een bepaalde variabele en observeert het effect van de manipulatie op een bepaalde uitkomst als gedrag. Een causale relatie kan dan worden vastgesteld.

25
Q

Onafhankelijke variabele

A

De variabele die we manipuleren

26
Q

Afhankelijke variabele

A

De variabele die dient als uitkomst.

27
Q

Demand characteristisch

A

Wanneer een proefpersoon zich gedraagt naar hoe hij/zij denkt dat van hem verwacht wordt.

28
Q

Double-blind experiment

A

Noch de onderzoeker noch de participant weet in welke conditie de proefpersoon zit.

29
Q

Op welke drie manieren is analoog onderzoek valide?

A
  • Psychopathologie is dimensionaal, dus symptomen kunnen extreme versies van het normaal zijn.
  • In het lab kunnen experimentele manipulaties gebruikt worden om psychopathologie te creëren bij niet-klinische personen.
  • Niet-klinische personen kunnen vergelijkbaar zijn. Studenten scoren bv. hoog op depressie, maar op subklinisch niveau.
30
Q

Clinical trials

A

Er wordt getest of een behandeling effectiever is dan geen behandeling, of behandeling A effectiever is dan behandeling B en of een nieuw ontwikkelde behandeling effectiever is dan bestaande behandelingen.

31
Q

Placebo-effect

A

Het effect dat personen verbetering tonen, enkel omdat ze denken dat ze behandeld worden.

32
Q

Mixed design

A

Onderzoek dat non-random assignment van proefpersonen gebruikt.

33
Q

Waar moet je mee opletten bij een mixed design?

A

Er wordt geen variabele gemanipuleerd, dus je kunt geen direct causaal verband vaststellen.

34
Q

Natuurlijke experimenten

A

Hierbij is er de mogelijkheid om de effecten op gedrag van een natuurlijke manipulatie (aardbeving of aanslag) te observeren.

35
Q

Case-study

A

Er wordt informatie verzameld van een enkel individu om een beter beeld te krijgen van mogelijke invloeden op de psychopathologie.

36
Q

Single-case experiment

A

Het gedrag van een persoon wordt geobserveerd en gemeten voor en na een experimentele manipulatie

37
Q

Voordelen van case studies

A
  1. Ze zijn bruikbaar als iets zeldzaam is
  2. Ze bieden nieuwe inzichten en soms nieuwe perspectieven
  3. Ze kunnen gedetailleerde informatie bieden die bestaande theorieën ontkrachten
38
Q

Beperkingen van case studies

A
  1. Er is gebrek aan objectiviteit en controle
  2. Lage externe validiteit
  3. Door de ongecontroleerde manier waarop informatie wordt vergaard, is de informatie vaak niet bruikbaar om theorieën te ondersteunen.
39
Q

Voordelen aan het single-case experiment

A
  1. Het gebruik van een controlegroep zou vaak betekenen dat je mensen moet onthouden van een behandeling die ze nodig hebben.
  2. Sommige psychopathologieën zijn zeldzaam, wat het lastig maakt om veel proefpersonen te verzamelen.
40
Q

ABA-design

A

Een initieel baseline stadium, waarin wordt gemeten (A), dan de behandeling of manipulatie (B) en dan weer het meten (A).

41
Q

ABAB-design

A

Meten, behandeling, meten, behandeling. Het biedt extra power in het demonstreren van veranderingen in gedrag.

42
Q

Nadeel ABAB-design

A

Het wisselt tussen periodes van wel en geen behandeling. Dit kan problematisch zijn als het onderzoek de effectiviteit van een behandeling benadert dat grote voordelen heeft voor de proefpersoon.

43
Q

Multipele baseline design

A

De onderzoeker selecteert twee gedragingen die gemeten worden en kan de behandeling richten op één gedraging waarbij de andere gedraging als controle dient.

44
Q

Nadelen single-case experiment

A

Het is moeilijk om resultaten te generaliseren

45
Q

Systematische review

A

Review van een duidelijk geformuleerde vraag die gebruik maakt van systematische en expliciete methodes om relevant onderzoek te identificeren, selecteren en kritisch te beoordelen.

46
Q

Meta-analyse

A

Probeert trends te detecteren tussen onderzoeken die gevonden zijn door systematische reviews.

47
Q

Effect size

A

Een objectieve en gestandaardiseerde maat voor de grootte van het effect geobserveerd in een onderzoek.

48
Q

Beperkingen meta-analyse

A
  • Niet-gepubliceerde onderzoeken (zonder effect size) worden niet meegenomen.
  • De effect size wordt beïnvloed door de kwaliteit van het onderzoek, maar bij meta-analyse worden alle onderzoeken als gelijk beschouwd.
49
Q

Kwalitatieve methodes

A

De analyse van data is verbaal. Dit gaat vaak door middel van open vragen.

50
Q

Voordelen van kwalitatieve methoden

A
  1. Sommige aspecten van psychopathologie zijn lastig om in getallen uit te drukken
  2. Je kunt intensief en diepgaand onderzoek doen bij individuen of kleine groepen.
  3. Interessante dingen kunnen ontdekt worden, waar de onderzoeker niet eens naar op zoek was.
  4. Waardevol waar de informatie kan leiden tot een hypothese.
51
Q

Een groot verschil tussen kwalitatief en kwantitatief onderzoek

A

Bij kwalitatieve methoden is er geen random assignment, maar mensen worden in groepen geplaatst, afhankelijk van de psychopathologie waar de onderzoeker in geïnteresseerd is.

52
Q

Grounded theorie

A

Het identificeren van consistente categorieën of thema’s in de data. Hier wordt op voortgebouwd tot theoretische inzichten in het onderzochte fenomeen.

53
Q

Drie hoofdstukken bij ethische problemen

A
  1. Informed consent
  2. Causing distress or withholding benefits
  3. Privacy and confidentiality
54
Q

Wat moet er op een informed consent form staan?

A
  • Het doel van het experiment
  • Een beschrijving van de procedure
  • De tijdsduur van het onderzoek
  • Wie te weten komt dat de proefpersoon deelneemt
  • Of deelname vrijwillig is of tegen een vergoeding
  • Een duidelijke indicatie dat de proefpersoon op elk moment kan stoppen met het experiment.
55
Q

Deceptie

A

Misleiding, bijvoorbeeld wanneer een placebo-pil wordt gegeven om te kijken of er verbetering optreedt wanneer het individu gelooft dat hij/zij gehoplen wordt. Er moet naderhand wel een debriefing komen.

56
Q

Op welke manieren kan distress bij proefpersonen worden veroorzaakt?

A
  1. Door te vragen of ze schrijnende herinneringen willen ophalen.
  2. Experimentele manipulaties die voor stress, angst of negatieve gevoelens kunnen zorgen.
  3. Vragen informatie te onthullen die beschamend of vernederend kan zijn.
  4. Fysieke aversieve stimuli: elektrische shocks of harde geluiden
  5. Iemand onderwerpen aan situaties die een bedreiging kunnen zijn voor het zelfbeeld of het zelfvertrouwen.
57
Q

Privacy

A

Proefpersonen kunnen ervoor kiezen om bepaalde informatie niet te geven aan de onderzoeker als ze dat niet willen.

58
Q

Vertrouwelijkheid

A

Proefpersonen hebben het recht om te verwachten dat de informatie die ze geven vertrouwelijk wordt behandeld.

59
Q

Wanneer is vertrouwelijkheid problematisch?

A

Wanneer de proefpersoon iets over illegale activiteiten zegt. De onderzoeker moet dan actie ondernemen.