H8: Schizofrenie Flashcards

1
Q

Psychose

A

Een verscheidenheid van ongelijksoortige symptomen die een individu bang en verward maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Schizofrenie spectrum stoornissen

A

Schizofrenie, schizotypische persoonlijkheidsstoornis, waanstoornis, korte psychotische stoornis en schizoaffectieve stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Positieve symptomen

A

Symptomen die een toevoeging zijn op het normale functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Negatieve symptomen

A

Symptomen die een verlies zijn van het normale functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wanen

A

Hardnekkige maar onjuiste overtuigingen die gewoonlijk een verkeerde interpretatie van percepties of ervaringen inhouden en vaste overtuigingen worden die niet kunnen worden gewijzigd in het licht van tegenstrijdig bewijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoofdtypes van wanen bij een psychose

A

Vervolgingswanen, grandioze wanen, wanen van controle, wanen van referentie, nihilistische wanen en erotomanische wanen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Vervolgingswanen

A

Het individu denkt dat hij wordt achterna gezeten, bespioneerd of dat hij in gevaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Grandioze wanen

A

Wanen waarbij iemand denkt dat hij een persoon is met veel macht of beroemdheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wanen van controle

A

Een persoon gelooft dat zijn gedachtes, gevoelens of acties gecontroleerd worden door externe krachten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wanen van referentie

A

Het individu gelooft dat onafhankelijke externe gebeurtenissen een specifieke referentie naar hem maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Nihilistische wanen

A

Iemand gelooft dan dat sommige aspecten van de wereld of van hemzelf heeft opgehouden met bestaan. Je denkt dan bv. dat je dood bent.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Erotomanische wanen

A

Iemand denkt dan foutief dat een ander persoon verliefd is op hem/haar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hallucinaties

A

Een sensorische ervaring waarin iemand iets kan zien, horen, ruiken, proeven of voelen wat er niet is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Werkelijkheid-monitoring tekort

A

Een individu heeft dan moeite met het onderscheid maken tussen wat daadwerkelijk gebeurd is en wat niet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Self-monitoring deficit

A

Er kan geen onderscheid gemaakt worden tussen gedachtes van henzelf en gedachten die anderen genereren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Poverty of content

A

Bij mensen met een psychose is er soms weinig substantieve inhoud in de verhalen of gesprekken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Clanging

A

Denken dat gedreven is door woordgeluiden, zoals bijvoorbeeld rijmen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Neologismen

A

Het gebruiken van woorden die niet bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Woordsalades

A

Wanneer er geen logisch verband meer is tussen de ene en de andere zin.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Voorbeelden van grof ongeorganiseerd of abnormaal motorisch gedrag bij psychotische stoornissen

A

Kinderlijk gedrag of ongepast gedrag in de context, onvoorspelbaar en opgewonden gedrag of moeilijkheden met het afronden van dagelijkse doelgerichte activiteiten (bv. naar de wc of tandenpoetsen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Katatonische motorische gedragingen

A

Een afname in reactiviteit op de omgeving, het behoud van stijve immobiele houdingen, weerstand bieden aan pogingen om te worden verplaatst of doelloze en excessieve motoractiviteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Avoliatie

A

Een onvermogen om normale dagelijkse activiteiten af te ronden. Het individu vertoont weinig interesse in sociale of werkactiviteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Alogia

A

Een gebrek aan verbale vloeiendheid, waarbij het individu korte en lege antwoorden geeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Anhedonia

A

Het verminderde vermogen om genot te ervaren aan positieve stimuli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Associaliteit

A

Een gebrek aan interesse in sociale interactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Diagnostische criteria voor waanstoornis

A
  • Een of meer wanen gedurende een maand of langer
  • Het normale functioneren is niet verzwakt en gedrag is niet bizar
  • Manische of depressieve episodes zijn kort in relatie tot de waanepisode.
  • De stoornis is niet toe te schrijven aan het gebruik van middelen of medicatie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Korte psychotische stoornis

A

Het kenmerk hiervan is het plotselinge optreden van tenminste één van de hoofd psychotische symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Schizofrenie

A

Er is een scala aan symptomen die cognitieve, gedrags- en emotionele stoornissen omvatten en waarbij er ook een verminderd beroeps- of sociaal functioneren is. Er moeten in elk geval minimaal 2 van de 5 karakteristieke symptomen langer dan een maand aanwezig zijn. Er is verminderd functioneren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Wanneer komt schizofrenie voornamelijk voor?

A

Tussen de leeftijd van 15 en 35.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

De stadia die iemand met schizofrenie doorloopt

A
  1. Prodromale stadium: een langzame aftakeling.
  2. Actieve stadium: symptomen zoals wanen, hallucinaties, ongeorganiseerde spraak en communicatie, etc.
  3. Resterende stadium: het herstellen gaat gradueel, maar er blijven vaak een aantal symptomen over. Er zijn in elk geval geen duidelijke positieve symptomen meer. Veel mensen wisselen af tussen het tweede en derde stadium; terugval is niet ongewoon.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Diathesis-stress benadering bij psychoses

A

Psychose wordt veroorzaakt door een combinatie van een genetisch overgeërfde biologische diathese en omgevingsstress.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Complaint-oriented approach

A

Onderzoek naar de oorzaken van symptomen focust zich niet op een algehele verklaring, maar op het verklaren van specifieke kenmerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is de erfelijkheidsschatting voor schizofrenie?

A

80%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Genetic linkage analyses

A

De erfelijkheid van karakteristieken waarvan genlocaties erg bekend zijn, wordt vergeleken met de erfelijkheid van psychotische symptomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Genome-wide association studies

A

Een techniek die gebruikt wordt om zeldzame mutaties te identificeren in genen die mogelijk voor psychotische symptomen hebben gezorgd.

35
Q

Dopamine hypothese

A

De symptomen van schizofrenie zijn gerelateerd aan overmatige activiteit van de neurotransmitter dopamine.

36
Q

Ideeën die hebben geleid tot de dopamine hypothese

A
  • Medicijnen die symptomen verlichten, blokkeren de dopaminereceptoren, waardoor er minder dopamine activiteit is.
  • Er is een link tussen overmatig gebruik van amfetamines en amfetamine psychose. Amfetamine produceert het gedrag door de dopamineactiviteit te verhogen.
  • Mensen met schizofrenie hebben verhoogde niveaus van dopamine.
  • Post-mortem worden er hoge niveaus van dopamine in het lichaam gevonden bij mensen met schizofrenie.
37
Q

Twee belangrijke dopaminepaden in het brein

A

Mesolimbische pad en het mesocorticale pad

38
Q

Mesolimbische pad

A

Alleen te relateren aan positieve symptomen van psychose.

39
Q

Mesocorticale pad

A

Projecteert naar de prefrontale cortex en de dopamine neuronen in de prefrontale cortex kunnen onderactief zijn. Dit pad heeft dus invloed op positieve én negatieve symptomen.

40
Q

Structurele verschillen in het brein die mensen met schizofrenie hebben en mensen zonder schizofrenie niet

A

Vergrote ventrikels, verminderde grijze massa in de prefrontale cortex en functionele abnormaliteiten in de temporale cortex en omliggende gebieden. Het brein is kleiner.

41
Q

Wat voor gevolgen heeft reductie van grijze massa in de prefrontale cortex?

A

Dit gebied is belangrijk voor onder andere executief functioneren. Er is dus verminderd executief functioneren, bv. sociale terugtrekking.

42
Q

Waarmee zijn abnormaliteiten in neurale activiteit in het limbisch systeem in de temporale kwab mee geassocieerd?

A

Positieve symptomen van schizofrenie.

43
Q

Als de oorzaak van schizofrenie teruggevoerd kan worden naar de vroege ontwikkeling, waarom komen de symptomen dan pas in de adolescentie?

A
  1. De prefrontale cortex rijpt pas volledig in de adolescentie.
  2. De adolescentie is een periode die geassocieerd is met verhoogde stress.
44
Q

Primair narcisme

A

Een verlies van contact met de realiteit. Pogingen om terug te komen naar de werkelijkheid, zorgen voor hallucinaties en wanen.

45
Q

Schizofrenogene moeder

A

Een koude, afwijzende, afstandelijke en dominante moeder die schizofrenie veroorzaakt.

46
Q

Gedragstheorie van Ullman & Krasner

A

De bizarre gedragingen van mensen met schizofrenie worden ontwikkeld, omdat ze worden beloond door een proces van operante versterking.

47
Q

Oriënteringsreactie

A

Een fysiologische reactie op een stimulus bestaande uit veranderingen in huidgeleiding, hersenactiviteit, hartslag en bloeddruk.

48
Q

Waar correleren tekorten in de oriënteringsreactie mee?

A

Negatieve symptomen van schizofrenie

49
Q

Waar zorgt overmatige aandacht voor bij mensen met schizofrenie?

A

Ze kunnen de irrelevante informatie er niet uit filteren. Mensen met schizofrenie zijn erg makkelijk af te leiden.

50
Q

Paranoïde schizofrenie

A

Schizofrenie met wanen over vervolging. De helft van de mensen met schizofrenie is hiermee gediagnosticeerd.

51
Q

Soorten biases die te maken kunnen hebben met vervolgingswanen bij mensen met schizofrenie

A

Aandachtsbias, attributie bias, reasoning bias en interpretatie bias.

52
Q

Aandachtsbias

A

Mensen met vervolgingswanen richten hun aandacht op stimuli die paranoia relevant zijn. Er is selectieve aandacht.

53
Q

Attributie bias

A

De toeschrijving aan het externe zorgt ervoor dat paranoïde overtuigingen en wanen worden behouden

54
Q

Reasoning bias

A

Mensen met waanstoornissen doen aan jumping to conclusions. Ze gaan uit van iets waar heel weinig bewijs voor is.

55
Q

Threat-anticipation model

A

Er zijn vier belangrijke factoren die bijdragen aan de ontwikkeling van cognitive biases die betrokken zijn bij vervolgingsgedachten.

56
Q

Factoren van het threat-anticipation model

A
  1. Abnormale ervaringen zonder normale verklaring
  2. Angst, depressie en piekeren
  3. Reasoning biases
  4. Sociale factoren zoals isolatie en trauma
57
Q

Interpretatie bias

A

Het horen van stemmen wordt door mensen met schizofrenie vaak als bedreigend zijn. De stemmen worden als meer onacceptabel, oncontroleerbaar en distressing gezien.

58
Q

Waarom interpreteren mensen met schizofrenie stemmen op een bedreigende manier?

A

De stemmen worden gegenereerd door hyperactivatie van auditieve neurale netwerken, die getriggerd worden door omgevings- of interne factoren. De individuen kunnen het signaal niet detecteren, waardoor ze denken dat de stemmen echt en betekenisvol zijn, maar niet door zichzelf gegenereerd. De aard van de relatie die cliënten hiermee ontwikkelen, bepaalt het niveau van distress.

59
Q

Theory of Mind bij schizofrene patiënten

A

Er is een gebrek aan theory of mind. Individuen met schizofrenie denken dat mensen hun intenties verbergen of dat er gewelddadige intenties zijn.

60
Q

Sociogene hypothese

A

Individuen in lage sociaal-economische klassen ervaren meer stressoren, wat psychotische symptomen kan triggeren in kwetsbare mensen.

61
Q

Sociale selectie theorie

A

De lage klasse is een gevolg van een psychotische stoornis, omdat de stoornis voor een downward drift naar werkeloosheid, armoede en dus een lagere klasse zorgd.

62
Q

Sociale etikettering

A

De ontwikkeling en het behoud van psychotische symptomen worden beïnvloed door de diagnose zelf. Mensen gaan zich anders naar je gedragen.

63
Q

Double-blind hypothese

A

Een individu wordt onderworpen aan tegenstrijdige berichten van geliefden. Dit laat een kind achter in een conflict situatie, waardoor ze uiteindelijk volledig kunnen terugtrekken uit sociale interactie.

64
Q

Communication deviance

A

Communicatie die lastig is voor de gewone luisteraar om te volgen. Het is een stabiele eigenschap in families met kinderen met psychotische symptomen.

65
Q

Expressed emotion

A

Refereert naar hoge niveaus van kritiek, vijandigheid en emotionele betrokkenheid tussen leden van een familie.

66
Q

Bij welke groep met psychotische stoornisremissen zijn de remissiecijfers het hoogst?

A

De mensen die tweede generatie antipsychotica nemen en waarbij er een vroege reactie is op de behandeling.

67
Q

Wat zijn twee risicofactoren op terugval?

A

Illegale drugsafhankelijkheid en het onderbreken van antipsychotica

68
Q

Prefrontale lobotomie

A

Een chirurgische ingreep waarbij chirurgen de paden tussen de frontale kwabben en lagere hersengebieden doorsnijden. Individuen waren erna veel passievers, maar de sterftecijfers zijn ontzettend hoog.

69
Q

Neuroleptica

A

Hoofdklasse van medicijnen die gebruikt worden voor de behandeling van psychotische symptomen.

70
Q

Eerste generatie antipsychotische medicijnen

A

Verminderen overmatige dopamine activiteit. Alleen onderdrukken ipv elimineren ze de symptomen, waardoor mensen het levenslang moeten gebruiken. Daarnaast zijn er een aantal ernstige bijwerkingen.

71
Q

Voordelen tweede generatie antipsychotische medicijnen vergeleken met de eerste generatie

A
  1. Het therapeutische effect is specifieker
  2. Een significant lager risico op terugval
  3. Minder grote bijwerkingen
  4. Grotere kans dat mensen hun medicijnen blijven slikken
  5. Erg effectief bij positieve symptomen, maar verminderen ook negatieve symptomen.
72
Q

Twijfels over de voordelen van tweede generatie antipsychotica

A
  1. Medicijnen zoals clozapine hebben hele ernstige bijwerkingen
  2. Een aantal onderzoeken hebben juist geen verschil in effectiviteit gevonden
73
Q

Supported employment

A

Een programma met een ingebouwd support mechanisme om mensen met fysieke, mentale of ontwikkelingsproblemen te helpen om hun doelen te bereiken en te behouden.

74
Q

CBTp

A

CBT voor het behandelen van psychotische symptomen die te maken hebben met het genereren en behouden van psychotische gedachten.

75
Q

Waar kan CBTp bij helpen?

A
  • Het onder ogen komen van de waanovertuigingen
  • Een niet-psychotische betekenis geven aan de symptomen.
  • Negatieve symptomen reduceren door lage verwachtingen uit te dagen.
76
Q

Reattribution therapy

A

Een behandeling die individuen met paranoia symptomen helpt om hun paranoïde wanen toe te schrijven aan normale dagelijkse gebeurtenissen ipv bedreigende oorzaken.

77
Q

Persoonlijke therapie

A

Een cognitief gedragsprogramma dat is ontwikkeld om individuen te helpen met de vaardigheden die nodig zijn om zich aan te passen aan het dagelijks leven na ontslag uit het ziekenhuis.

78
Q

Vaardigheden die worden aangeleerd bij persoonlijke therapie

A
  • Signalen van terugval herkennen
  • Relaxatie technieken onder de knie krijgen
  • Ongepaste emotionele en gedragsreacties identificeren en nieuwe reacties leren
  • Ongepaste cognities en biases herkennen
  • Omgaan met negatieve feedback van anderen
79
Q

CRT: cognitieve remediëringstraining

A

Cognitieve vaardigheden en het sociaal functioneren worden verbeterd.

80
Q

CET: cognitieve verbeteringstraining

A

Tekorten in sociale en neurocognitie worden benaderd.

81
Q

Familie psycho-educatie

A

Familie interventie die families opleidt over de aard en de symptomen van psychose en hoe men moet omgaan met moeilijkheden die voortkomen uit het leven met iemand met schizofrenie.

82
Q

Applied family management

A

Educatie, support maar ook actieve gedragstrainingen.

83
Q

Supportive family management

A

Bevestiging en een netwerk van sociale support door middel van groepsdiscussies.

84
Q

Assertieve gemeenschapsbehandeling

A

Programma’s die mensen helpen bij het herstellen van psychotische episodes dmv medicatie regimes, psychotherapie, assistentie bij het dagelijks leven en de stressoren die erbij horen, begeleiding bij het maken van beslissingen, supervisie en beroepsopleiding.

85
Q

Assertieve outreach

A

Een manier van werken in GB met groepen met individuen met ernstige mentale problemen die zich niet bezighouden met mentale gezondheidsdiensten.

86
Q

Factoren waardoor individuen met schizofrenie een hoger risico hebben op het ondergaan van een gewelddadige dood

A
  1. Ze wonen waarschijnlijk in plekken waar geweld prevalenter is
  2. Ze hebben soms gedragseigenschappen als alcohol- of middelenmisbruik
  3. Door psychotische symptomen kunnen ze vijandigheid van anderen uitlokken
  4. Vanwege symptomen zijn ze minder bewust van de eigen veiligheidsbehoeften.
  5. Ze kunnen vermoord worden door anderen met een stoornis, want ze zijn vaker met die mensen in contact.
  6. Het uiterlijk is vaak onverzorgd en vies, waardoor ze vaker slachtoffer zijn van moord zonder motief.