H8 + H9: de gezinnen Flashcards

1
Q

marginaal nut

A

= de toename van het totale nut als gevolg van een kleine toename in consumptie van een bepaald goed of dienst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

waardeparadox

A

water (goedkoop, belangrijk) vs. edelstenen (duur, onbelangrijk) marginaal nut lost deze paradox op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

eerste wet van Gossen

A

marginaal nut daalt wanneer consumptie stijgt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

tweede wet van Gossen

A

de laatste cent die wordt besteedt, levert steeds hetzelfde marginaal nut op wanneer het ene goed meer bijkomend nut oplevert dan het andere, zal dit goed gekozen worden om de laatste eurocent aan te besteden, aangezien het nut maximaal moet zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

economische beslissingen van gezinnen

A
  1. ter beschikking stellen van productiefactoren (arbeid en kapitaal)
  2. besteding beschikbaar inkomen ( consumeren of sparen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

oorzaken economische beslissingen

A
  1. voorkeuren: afweging voordelen vrije tijd en voordelen arbeid
  2. institutionele factoren: min. en max. leeftijd, aantal dagen vakantie, aantal uren werken/week/dag
  3. economische factoren: obv reële nettoloon = koopkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

goederenbundel

A

combinaties van goederen die gekozen worden door een gezin, binnen het beschikbare budget, in functie van hun voorkeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

vergrijzing

A

Vergrijzing houdt in dat het aandeel ouderen in de totale bevolking toeneemt. Dit owille van betere werkomstandigheden, gezondheidszorf, kennis over gezond leven enz.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vergrijzing oplossen

A
  1. grotere werkzaamheidsgraad door: activering van werklozen, scholing en hoerscholing, jobbonus voor laaggeschoolden, hogere lonen
  2. langer werken: pensioen verhogen of pensioenbonus
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

budgetlijn

A

= een weergave van de combinaties van twee bestedingsmogelijkheden die met een bepaald budget maximaal kunnen worden verworven (goed 1 vs. goed 2, maar beperkt budget)

Stel:

budget van een gezin is vast : Y

prijs van twee goederen : P1 en P2

budgetlijn: P1Q1 + P2Q2 = Y

rico = P1/P2

intercepten: Y/P1 en Y/P2

gegeven is de heoveelheid Q1, omwille van beperking van het budget zal de hoeveelheid Q2 ook beperkt zijn

Q2 = (Y/P2) - (P1/P2) x Q1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voorkeuren

A

enkele veronderstellingen:

  • rationeel gedrag
    • er zijn alternatieven
    • gezinnen kunnen goederenbundels vergelijken en ordenen
    • U(x) > U(y); of U(x) < U(y); of U(x) = U(y)
    • voorkeuren zijn autonoom
  • voorkeuren zijn transitief
    • als U(x) > U(y) en U(y) > U(z) → U(x) > U(z)
    • gezinnen kunnen keuzes maken door afweging van voor- en nadelen
  • niet verzadigd
    • meer is beter
    • marginaal nut is altijd positief
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

indifferentiecurve

A

= een verzameling van goederenbundels waarvan de gezinnen hetzelfde nut ervaren

kenmerken:

  • dalend
  • convex
  • hoe verder van de oorsprong, hoe meer nut
  • kan niet raken noch kruisen (voor dezelfde persoon)
  • I altijd beter dan a
  • III nooit beter dan a
  • II en IV te verifiëren
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

budgetlijn en indifferentiecurve

A

evenwicht ligt in het raakpunt tussen de budgetlijn en de indifferentiecurve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

wijziging budget

A

Een wijziging in het budget (Y) heeft dus geen invloed op de helling van de budgetlijn, maar zal de intercepten wel beïnvloeden. De budgetlijn zal een wijziging in het budget evenwijdig verschuiven.

stijging budget -> verschuiving naar rechts

daling budget -> verschuiving naar links

voor normale goederen betekent dit dat er van beide minder/meer zal geconsumeerd worden

voor inferieure goederen is het ingewikkelder en moeten we kijken naar prijsverandering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

wijziging prijs

A

Een wijziging van de prijs van een goed zorgt voor een nieuw intercept voor dat goed en een nieuwe richtingscoëfficiënt (= nieuwe helling). Een prijsstijging zorgt voor een beperking van de keuzemogelijkheden en omgekeerd. Hierdoor zal ook een nieuwe goederenbundel optimaal zijn.

Een prijsstijging zorgt voor een daling van de hoeveelheid van het goed in de goederenbundel. Dit is het globale prijseffect. Dit kan opgesplitst worden in:

  • inkomenseffect: prijsstijging van het goed = daling van de koopkracht v/h budget prijsstijging heeft zelfde effect als daling v/h budget (inkomen)
  • substitutie-effect: prijsstijging ene goed = relatief goedkoper geworden andere goed
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

effect prijsdaling bij normale goederen

A
  • evenwicht voor prijswijziging: E1
  • PA daalt, dus we krijgen een rotatie van de budgetrechte naar rechts en de indifferentie curve verandert naar IN2
  • nieuw evenwicht: E2
  • totale effect: E1 - E2
    • substitutie effect (SE): E1 - E3
      • evenwijdige nemen van de nieuwe budget lijn en doen raken met IN1: E3
      • in woorden: de persoon zal meer boeken kopen ipv dvds
    • inkomens effect (IE): E2 - E3
      • reële inkomen is gestegen dus de persoon zal meer boeken kopen (normale goederen)

SE is positief

IE is positief

17
Q

effect prijsdaling bij inferieure goederen

A
  • evenwicht voor prijswijziging: E1
  • PA daalt, dus we krijgen een rotatie van de budgetrechte naar rechts en de indifferentie curve verandert naar IN2
  • nieuw evenwicht: E2
  • totale effect: E1 - E2
    • substitutie effect (SE): E1 - E3
      • evenwijdige nemen van de nieuwe budget lijn en doen raken met IN1: E3
      • in woorden: de persoon zal meer boeken kopen ipv dvds
    • inkomens effect (IE): E2 - E3
      • reële inkomen is gestegen dus de persoon zal minder boeken kopen (inferieure goederen)

SE is positief

IE is negatief

SE > IE = positief globaal effect

18
Q

effect prijsdaling bij giffen goederen

A
  • evenwicht voor prijswijziging: E1
  • PA daalt, dus we krijgen een rotatie van de budgetrechte naar rechts en de indifferentie curve verandert naar IN2
  • nieuw evenwicht: E2
  • totale effect: E1 - E2
    • substitutie effect (SE): E1 - E3
      • evenwijdige nemen van de nieuwe budget lijn en doen raken met IN1: E3
      • in woorden: de persoon zal meer boeken kopen ipv dvds
    • inkomens effect (IE): E2 - E3
      • reële inkomen is gestegen dus de persoon zal veel minder boeken kopen (giffen goederen)

SE is positief

IE is negatief

SE < IE = negatiefglobaal effect

19
Q

prijsstijging normale goederen

20
Q

prijstijging inferieure goederen

21
Q

prijsstijging bij giffen goederen

22
Q

afleiding vraagcurve

A

Op basis van de indifferentiecurves en de budgetlijnen is het mogelijk om de vraagcurve af te leiden.

Op de bovenste grafiek zien we wat het effect is op de hoeveelheid bioscooptickets bij wijzigende prijzen, gegeven de prijs van voetbaltickets(€15), de voorkeuren en het budget (€450).

Prijswijzigingen van bioscooptickets leiden tot een rotatie van de budgetlijn rond het intercept op de verticale as. Drie verschillende prijzen (€10, €15 en €25) leveren drie budgetlijnen op. Gecombineerd met de indifferentiecurves I1, I2 en I3 levert dit drie optimale bundels op met respectievelijk 24, 20 en 15 bioscooptickets.

Wanneer we in de onderste figuur deze prijzen op de verticale as plaatsen, gekoppeld aan de overeenkomstige optimale hoeveelheden die op de horizontale as worden overgenomen van de bovenste grafiek, levert dit drie punten op.

Wanneer dit uitgebreid wordt voor een veelheid aan prijzen, kan men op die manier de (prijs)vraagcurve bepalen voor bioscooptickets.

23
Q

inkomensvraagcurve

A

telkens nieuwe optima bij wijziging van inkomen

24
Q

arbeidsbudgetlijn

A

in dit geval geeft de budgetlijn arbeid (inkomen) en vrije tijd weer bij een gegeven beschikbare tijd

TM = TV + TA

met TM = maximale hoeveelheid tijd in uren

TV = aantal uren vrije tijd

TA = aantal uren arbeid

YG = Y0 + (IR x TA)

met IR = re¨le rentevoet per arbeidsuur

YG = gezinsinkomen

Y0 = niet-arbeidsinkomen

IR x TA = arbeidsinkomen

dus ook:

YG = Y0 + ( IR (TM - TV)) = Y0 + IR x TM - IR x TV

In het punt A neemt het gezin zijn volledige beschikbare tijd op als vrije tijd en moet het dus genoegen nemen met het niet-arbeidsinkomen (Y0). De budgetlijn stopt niet in punt A, maar maakt een knik. Dit is omdat een gezin dat niet werkt toch nog kan consumeren dankzij het niet-arbeidsinkomen.

25
Q

voorkeuren arbeid en vrije tijd

A

Eigenschappen analoog met de indifferentiecurves van hoofdstuk 8. Afweging tussen de voordelen van materiële welvaart en vrije tijd. Hoe minder eenheden vrije tijd het gezin overhoudt, hoe meer loon het zal verlangen om nog verder vrije tijd op te geven.

26
Q

Keuze van de gezinnen: algemeen evenwicht

A

hoeveelheid arbeid: T*a

inkomen Y* = Y0 + T*a x IR

MSVM = MSVP

27
Q

Wijzigingen in het loon

A

loonsverandering kan door: wijziging nominale loon, veranderingen belastingvoet, wijziging consumptieprijzen

loonsverhoging door: stijging nominaal loon en/of daling belastingen op arbeid en/of daling prijzen van goederen -> consument bekomt meer koopkracht uit één uur arbeid

een loonsverandering zal voor een andere richtingscoëfficiënt zorgen (-lR)

  • substitutie effect: het gezin wordt aangezet tot meer werken, aangezien het interessanter wordt om vrije tijd door arbeid te substitueren. Het wordt duurder om vrije tijd op te nemen. (arbeid brengt meer op dus vrije tijd kost meer)
  • inkomenseffect: : het gezin wordt aangezet om minder te werken, aangezien de stijging van het loon zorgt voor een hoger inkomen bij dezelfde arbeid. Deze welvaartstoename kan een gezin opnemen door meer te consumeren… (eenzelfde arbeid, meer loon) OF meer vrije tijd op te nemen. Er zal minder arbeid worden aangebonden en het consumptieniveau blijft gelijk. (minder arbeid, eenzelfde loon