H8 + H9: de gezinnen Flashcards
marginaal nut
= de toename van het totale nut als gevolg van een kleine toename in consumptie van een bepaald goed of dienst
waardeparadox
water (goedkoop, belangrijk) vs. edelstenen (duur, onbelangrijk) marginaal nut lost deze paradox op
eerste wet van Gossen
marginaal nut daalt wanneer consumptie stijgt
tweede wet van Gossen
de laatste cent die wordt besteedt, levert steeds hetzelfde marginaal nut op wanneer het ene goed meer bijkomend nut oplevert dan het andere, zal dit goed gekozen worden om de laatste eurocent aan te besteden, aangezien het nut maximaal moet zijn
economische beslissingen van gezinnen
- ter beschikking stellen van productiefactoren (arbeid en kapitaal)
- besteding beschikbaar inkomen ( consumeren of sparen)
oorzaken economische beslissingen
- voorkeuren: afweging voordelen vrije tijd en voordelen arbeid
- institutionele factoren: min. en max. leeftijd, aantal dagen vakantie, aantal uren werken/week/dag
- economische factoren: obv reële nettoloon = koopkracht
goederenbundel
combinaties van goederen die gekozen worden door een gezin, binnen het beschikbare budget, in functie van hun voorkeuren
vergrijzing
Vergrijzing houdt in dat het aandeel ouderen in de totale bevolking toeneemt. Dit owille van betere werkomstandigheden, gezondheidszorf, kennis over gezond leven enz.
vergrijzing oplossen
- grotere werkzaamheidsgraad door: activering van werklozen, scholing en hoerscholing, jobbonus voor laaggeschoolden, hogere lonen
- langer werken: pensioen verhogen of pensioenbonus
budgetlijn
= een weergave van de combinaties van twee bestedingsmogelijkheden die met een bepaald budget maximaal kunnen worden verworven (goed 1 vs. goed 2, maar beperkt budget)
Stel:
budget van een gezin is vast : Y
prijs van twee goederen : P1 en P2
budgetlijn: P1Q1 + P2Q2 = Y
rico = P1/P2
intercepten: Y/P1 en Y/P2
gegeven is de heoveelheid Q1, omwille van beperking van het budget zal de hoeveelheid Q2 ook beperkt zijn
Q2 = (Y/P2) - (P1/P2) x Q1
voorkeuren
enkele veronderstellingen:
- rationeel gedrag
- er zijn alternatieven
- gezinnen kunnen goederenbundels vergelijken en ordenen
- U(x) > U(y); of U(x) < U(y); of U(x) = U(y)
- voorkeuren zijn autonoom
- voorkeuren zijn transitief
- als U(x) > U(y) en U(y) > U(z) → U(x) > U(z)
- gezinnen kunnen keuzes maken door afweging van voor- en nadelen
- niet verzadigd
- meer is beter
- marginaal nut is altijd positief
indifferentiecurve
= een verzameling van goederenbundels waarvan de gezinnen hetzelfde nut ervaren
kenmerken:
- dalend
- convex
- hoe verder van de oorsprong, hoe meer nut
- kan niet raken noch kruisen (voor dezelfde persoon)
- I altijd beter dan a
- III nooit beter dan a
- II en IV te verifiëren
budgetlijn en indifferentiecurve
evenwicht ligt in het raakpunt tussen de budgetlijn en de indifferentiecurve
wijziging budget
Een wijziging in het budget (Y) heeft dus geen invloed op de helling van de budgetlijn, maar zal de intercepten wel beïnvloeden. De budgetlijn zal een wijziging in het budget evenwijdig verschuiven.
stijging budget -> verschuiving naar rechts
daling budget -> verschuiving naar links
voor normale goederen betekent dit dat er van beide minder/meer zal geconsumeerd worden
voor inferieure goederen is het ingewikkelder en moeten we kijken naar prijsverandering
wijziging prijs
Een wijziging van de prijs van een goed zorgt voor een nieuw intercept voor dat goed en een nieuwe richtingscoëfficiënt (= nieuwe helling). Een prijsstijging zorgt voor een beperking van de keuzemogelijkheden en omgekeerd. Hierdoor zal ook een nieuwe goederenbundel optimaal zijn.
Een prijsstijging zorgt voor een daling van de hoeveelheid van het goed in de goederenbundel. Dit is het globale prijseffect. Dit kan opgesplitst worden in:
- inkomenseffect: prijsstijging van het goed = daling van de koopkracht v/h budget prijsstijging heeft zelfde effect als daling v/h budget (inkomen)
- substitutie-effect: prijsstijging ene goed = relatief goedkoper geworden andere goed
effect prijsdaling bij normale goederen
- evenwicht voor prijswijziging: E1
- PA daalt, dus we krijgen een rotatie van de budgetrechte naar rechts en de indifferentie curve verandert naar IN2
- nieuw evenwicht: E2
- totale effect: E1 - E2
- substitutie effect (SE): E1 - E3
- evenwijdige nemen van de nieuwe budget lijn en doen raken met IN1: E3
- in woorden: de persoon zal meer boeken kopen ipv dvds
- inkomens effect (IE): E2 - E3
- reële inkomen is gestegen dus de persoon zal meer boeken kopen (normale goederen)
- substitutie effect (SE): E1 - E3
SE is positief
IE is positief
effect prijsdaling bij inferieure goederen
- evenwicht voor prijswijziging: E1
- PA daalt, dus we krijgen een rotatie van de budgetrechte naar rechts en de indifferentie curve verandert naar IN2
- nieuw evenwicht: E2
- totale effect: E1 - E2
- substitutie effect (SE): E1 - E3
- evenwijdige nemen van de nieuwe budget lijn en doen raken met IN1: E3
- in woorden: de persoon zal meer boeken kopen ipv dvds
- inkomens effect (IE): E2 - E3
- reële inkomen is gestegen dus de persoon zal minder boeken kopen (inferieure goederen)
- substitutie effect (SE): E1 - E3
SE is positief
IE is negatief
SE > IE = positief globaal effect
effect prijsdaling bij giffen goederen
- evenwicht voor prijswijziging: E1
- PA daalt, dus we krijgen een rotatie van de budgetrechte naar rechts en de indifferentie curve verandert naar IN2
- nieuw evenwicht: E2
- totale effect: E1 - E2
- substitutie effect (SE): E1 - E3
- evenwijdige nemen van de nieuwe budget lijn en doen raken met IN1: E3
- in woorden: de persoon zal meer boeken kopen ipv dvds
- inkomens effect (IE): E2 - E3
- reële inkomen is gestegen dus de persoon zal veel minder boeken kopen (giffen goederen)
- substitutie effect (SE): E1 - E3
SE is positief
IE is negatief
SE < IE = negatiefglobaal effect
prijsstijging normale goederen
prijstijging inferieure goederen
prijsstijging bij giffen goederen
afleiding vraagcurve
Op basis van de indifferentiecurves en de budgetlijnen is het mogelijk om de vraagcurve af te leiden.
Op de bovenste grafiek zien we wat het effect is op de hoeveelheid bioscooptickets bij wijzigende prijzen, gegeven de prijs van voetbaltickets(€15), de voorkeuren en het budget (€450).
Prijswijzigingen van bioscooptickets leiden tot een rotatie van de budgetlijn rond het intercept op de verticale as. Drie verschillende prijzen (€10, €15 en €25) leveren drie budgetlijnen op. Gecombineerd met de indifferentiecurves I1, I2 en I3 levert dit drie optimale bundels op met respectievelijk 24, 20 en 15 bioscooptickets.
Wanneer we in de onderste figuur deze prijzen op de verticale as plaatsen, gekoppeld aan de overeenkomstige optimale hoeveelheden die op de horizontale as worden overgenomen van de bovenste grafiek, levert dit drie punten op.
Wanneer dit uitgebreid wordt voor een veelheid aan prijzen, kan men op die manier de (prijs)vraagcurve bepalen voor bioscooptickets.
inkomensvraagcurve
telkens nieuwe optima bij wijziging van inkomen
arbeidsbudgetlijn
in dit geval geeft de budgetlijn arbeid (inkomen) en vrije tijd weer bij een gegeven beschikbare tijd
TM = TV + TA
met TM = maximale hoeveelheid tijd in uren
TV = aantal uren vrije tijd
TA = aantal uren arbeid
YG = Y0 + (IR x TA)
met IR = re¨le rentevoet per arbeidsuur
YG = gezinsinkomen
Y0 = niet-arbeidsinkomen
IR x TA = arbeidsinkomen
dus ook:
YG = Y0 + ( IR (TM - TV)) = Y0 + IR x TM - IR x TV
In het punt A neemt het gezin zijn volledige beschikbare tijd op als vrije tijd en moet het dus genoegen nemen met het niet-arbeidsinkomen (Y0). De budgetlijn stopt niet in punt A, maar maakt een knik. Dit is omdat een gezin dat niet werkt toch nog kan consumeren dankzij het niet-arbeidsinkomen.
voorkeuren arbeid en vrije tijd
Eigenschappen analoog met de indifferentiecurves van hoofdstuk 8. Afweging tussen de voordelen van materiële welvaart en vrije tijd. Hoe minder eenheden vrije tijd het gezin overhoudt, hoe meer loon het zal verlangen om nog verder vrije tijd op te geven.
Keuze van de gezinnen: algemeen evenwicht
hoeveelheid arbeid: T*a
inkomen Y* = Y0 + T*a x IR
MSVM = MSVP
Wijzigingen in het loon
loonsverandering kan door: wijziging nominale loon, veranderingen belastingvoet, wijziging consumptieprijzen
loonsverhoging door: stijging nominaal loon en/of daling belastingen op arbeid en/of daling prijzen van goederen -> consument bekomt meer koopkracht uit één uur arbeid
een loonsverandering zal voor een andere richtingscoëfficiënt zorgen (-lR)
- substitutie effect: het gezin wordt aangezet tot meer werken, aangezien het interessanter wordt om vrije tijd door arbeid te substitueren. Het wordt duurder om vrije tijd op te nemen. (arbeid brengt meer op dus vrije tijd kost meer)
- inkomenseffect: : het gezin wordt aangezet om minder te werken, aangezien de stijging van het loon zorgt voor een hoger inkomen bij dezelfde arbeid. Deze welvaartstoename kan een gezin opnemen door meer te consumeren… (eenzelfde arbeid, meer loon) OF meer vrije tijd op te nemen. Er zal minder arbeid worden aangebonden en het consumptieniveau blijft gelijk. (minder arbeid, eenzelfde loon