H8 Flashcards
Moraliteit
omvat de mogelijkheid om het juiste van het verkeerde te onderscheiden, emoties als trots te ervaren wanneer we iets goed doen en spijt of schaamte wanneer we iets verkeerd doen.
3 componenten van moraliteit
- emotionele component
- cognitieve component
- gedragscomponent
Emotionele component
bevat gevoelens die horen bij goede of verkeerde acties en die de morele acties en gedachten beïnvloeden
Cognitieve component
focust op hoe we denken over goed en fout en hoe we keuzes maken over ons gedrag. Gebaseerd op sociaal-cognitieve vaardigheden, zoals perspectief nemen.
Gedragscomponent
Gaat over hoe we ons gedragen wanneer we bijvoorbeeld een persoon in nood zien of de drang voelen om zonder te betalen iets mee te nemen uit de winkel.
Dilemma heinz
Een vrouw was stervende als gevolg van een zeldzame ziekte. Er was maar één geneesmiddel om haar leven te redden. Dit middel was pas ontdekt door een apotheker uit dezelfde stad. De bereiding van het geneesmiddel was duur, maar de apotheker eiste het tienvoudige van de prijs. Terwijl de apotheker 500€ betaalde voor de productie, rekende hij 5000€ voor een kleine dosis van het geneesmiddel.
Heinz, de echtgenoot van de zieke vrouw, ging naar al zijn kennissen om geld te lenen. Hij kon echter slechts 2500€ inzamelen. Hij vertelde de apotheker dat zijn vrouw stervende was en vroeg hem het geneesmiddel tegen een lagere prijs te verkopen of hem toe te staan het resterende bedrag later te betalen.
Maar de apotheker zei: “Nee”.
Heinz werd wanhopig en dacht erover om in te breken in het laboratorium van de apotheker en het medicijn voor zijn vrouw te stelen.
Kan hij dit doen? Waarom wel/niet?
Kohlbergs cognitieve ontwikkelingstheorie
een theorie over de ontwikkeling van moreel redeneren, dus het denkproces dat gaat over beslissen of iets goed of fout is.
Kohlbergs morele stadia
Preconventioneel
Conventioneel
Postconventioneel
Preconventioneel stadia
: Persoon werkt volgens
een “Zal ik gestraft of beloond worden-mentaliteit” (typisch voor 13-jarigen). Dus de directe gevolgen voor de persoon zelf
en niet perse de normen en waarden. Er is geen autoriteitspersoon die de regels bepaald.
Preconventioneel stadia en het dilemma van heinz
Fase 1 (straf en gehoorzaamheid); “Heinz kan het medicijn niet stelen, want dan gaat hij naar de gevangenis”
(Gehoorzaamheid en strafvermijding) Als er geen straf volgt is het gedrag niet fout en als er wel straf volgt dan is het gedrag wel fout.
Fase 2 (kosten-baten analyse): “Heinz zou het medicijn moeten stelen, omdat zijn vrouw dan meer van hem zal houden” (Gericht op eigenbelang) Een persoon houdt zich dus aan de regels om de persoonlijke behoeften te bevredigen. Er is wel enige zorg om het perspectief van anderen, maar het gaat vooral om wat de persoon ervoor terugkrijgt.
Conventionele fase
Iemands moraal draait om de noodzaak de regels van de maatschappij te gehoorzamen (de meeste 15/16- jarigen en de meeste volwassenen). Er is dus respect voor de regels die door anderen zijn opgesteld.
Conventionele fase en het dilemma van heinz
Fase 3 (sociale verwachtingen); “Heinz moet het medicijn stelen, want dat is wat een goede echtgenoot doet” (sociale goedkeuring om sociale relaties te behouden)
Fase 4 (sociaal systeem en geweten): “Heinz kan de drug niet stelen, want dan zouden andere mensen ook stelen en de wetten zouden geen stand houden.” (handhaving van de sociale orde)
Postconventioneel stadia
Persoon heeft een persoonlijke morele code die de regels van de maatschappij overstijgt (weinig mensen bereiken dit niveau). Het gaat hier om principes van gerechtigheid en niet om de regels van autoriteitsfiguren. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen wat moreel goed is, maar wel tegen de wet in.
Postconventioneel stadia en het dilemma van heinz
Fase 5 (sociaal contract en individuele rechten): “Heinz kan het geneesmiddel niet stelen, omdat een wetenschapper het recht heeft beloond te worden voor zijn werk, wat ondermijnd zou worden door de diefstal”. Grondrechten en een zo groot mogelijk voordeel voor iedereen is belangrijk.
Fase 6 (universele principes): “Heinz moet het medicijn stelen, omdat de waarde van een mensenleven fundamenteler is dan de eigendomsrechten van een ander individu”. Er zijn principes die zo fundamenteel zijn dat ze alle regels overstijgen.
Is er bewijs voor het fase model?
- Kinderen kunnen verder gaan dan een straf-en beloningsmentaliteit.
- Er zijn geen duidelijke overgangen tussen discrete stadia; in werkelijkheid gaan mensen
vooral heen en weer in stadia en een stadium overslaan is gebruikelijk. - Fase 3/4 (conventioneel) blijft overheersen (slechts 10% scoort hoger).
Hoe valide is het fase model van Kohlberg
- Er is geen sterk verband tussen morele kennis en moreel gedrag. Weten wat juist is en je juist
gedragen is iets heel anders. - Associatie tussen morele cognitie en moreel gedrag wordt gemodereerd door motivatie en
zelfbeheersing. - Gebrek aan controle voor confounding variabelen (intelligentie, persoonlijkheid, enz.).
- Tot slot: adolescenten stellen de regels van de maatschappij in vraag, zien de
onrechtvaardigheid in de wereld en zetten zich in voor idealistische doelen → scoren hoger dan ouderen, maar is het idealisme dus niet hun gedrag. En, als ze ouder worden, weer lager niveau.
De eerste cognitieve vaardigheden ontwikkelen al heel vroeg. Denk hierbij aan:
- het begrijpen van intenties
- joint attention
- pretend play
- imitatie
- emotioneel begrip
Het begrijpen van intenties
In de eerste maand na de geboorte begrijpen baby’s dat andere
mensen intenties hebben, doelen stellen en deze doelen willen behalen. Zij hebben dan al een voorkeur voor een “helper”, die helpt bij het behalen van doelen, in plaats van een “hinder”, die dit tegenhoudt.
Joint attention
Rond de 9 maanden ontwikkelen ze gedeelde aandacht, waarbij ze samen met de verzorgers tegelijkertijd naar hetzelfde object kunnen kijken. Ze kunnen naar speelgoed wijzen, waardoor anderen ernaar moeten kijken. Hiermee begrijpen baby’s dat andere mensen andere perceptuele ervaringen hebben.
Pretend play
en dus onderscheid maken tussen echt en niet echt.
Imitatie
in eerste jaar → vermogen om een mentale representatie te maken van de acties en
doelen van anderen.
Emotioneel begrip
in tweede jaar → begrijpen dat mensen emoties hebben en dat deze
beïnvloed kunnen worden. Denk aan een broertje pesten of een vriend die huilt troosten.
Desire psychology
rond 2 jaar → uitdrukken wat ze willen en wensen. Kinderen praten dan over wat ze willen en verklaren hun gedrag ook op basis van deze verlangens. Als kinderen ongeveer 1,5 jaar oud zijn, begrijpen zij ook de verlangens van andere mensen. Bijvoorbeeld mama houdt niet van snoepjes. en begrijpen wat anderen willen: experiment broccoli en koekjes
Experiment broccoli en koekjes
experiment broccoli en crackers. De kindjes konden kiezen tussen cracker en broccoli. De kinderen kozen voor een cracker. Zodra het kindje de cracker zat te eten liet de proefleider duidelijk merken dat hij/zij crackers vies vond. Later vroeg de proefleider of het kindje aan hem/haar een cracker of een broccoli zou geven. De kinderen van 14 maanden oud gaven eerder de cracker, terwijl kinderen van 18 maanden oud de broccoli gaven.)
Theory of mind (ToM)
vermogen om ideeën (theorieën) te vormen over de mentale wereld van jezelf en van anderen en om gedrag te verklaren in termen van mentale toestanden (bedoelingen, verlangens, verwachtingen). Het is een theorie over de mind van anderen. Mensen hebben mentale toestanden die anders kunnen zijn dan die van jou.
Dit betreft dus de sociale cognitie ( = het denken over de percepties, gedachten, emoties, motieven en gedragingen van jezelf, anderen, groepen en zelfs hele sociale systemen.)
ToM is basis voor
- Sociale relaties (populariteit, vriendschappen)
- Empathie (delen, helpen)
- Wederkerige gesprekken
- Humor
- Vermogen om te liegen
ToM testen
False belief (ook wel sally anne) test
False belief/sally anne test
Hierbij wordt de volgende situatie voorgelegd aan een kind:
Er zijn twee personen. Sally en Anne. Sally heeft een mandje en Anne heeft een doos. Sally doet een rode bal in haar mandje en loopt vervolgens de kamer uit. Als Sally weg is dan pakt Anne de bal uit het mandje en doet het in de doos. Deze situatie wordt geschetst en vervolgens worden de volgende vragen gesteld:
• Waar zoekt Sally naar de bal? (belief)
• Waar is de bal? (realiteitscheck)
• Waar was de bal in het begin? (geheugencontrole)
Sally zal de bal natuurlijk zoeken in het mandje. Als kinderen dit zeggen dan beheersen ze de theorie of mind en zijn ze geslaagd voor de false belief test. Dit betekent dat ze begrijpen dat mensen handelen naar hun overtuigingen over de wereld in plaats van naar een objectieve realiteit.