H4 Flashcards

1
Q

De ontwikkeling van cognitie volgens piaget

A

De ontwikkeling van cognitie is universeel en heeft een vaste volgorde van fasen. De ene fase moet dus helemaal voltooid worden voordat er naar de andere fase kan worden gegaan. Het is dus een discontinue ontwikkeling. Ook is elke fase kwalitatief anders, want er worden nieuwe vaardigheden geleerd die er eerst niet waren. Tenslotte draagt het kind actief bij aan de eigen kennisvorming (‘little scientist’). Ontwikkeling is dus niet passief, maar actief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De ontwikkeling gebeurt volgens schema’s en assimilatie.

A

Schema’s; Bouwstenen van kennis (dus een stukje kennis). Kinderen bouwen deze.
Assimilatie (bij nieuwe situaties): Een bestaand schema wordt gebruikt in een nieuwe situatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Accomodatie

A

Wanneer het bestaande schema niet werkt, moet het worden gewijzigd om
met een nieuwe situatie om te kunnen gaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Equilibrium

A

Evenwicht tussen assimilatie en accommodatie. Dit is het behalen van een mentale stabiliteit waarbij interne gedachtes consistent zijn met wat we ons voorzien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat leert een baby in de sensomotorische fass

A

In de sensomotorische fase leert de baby over de wereld via de zintuigen en hun motoriek. Ze doen dit door bijvoorbeeld spullen in hun mond te stoppen en te kruipen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Babies hebben nog geen theory of mind

A

Een baby kan zich de intenties, emoties en verwachtingen (mentale toestanden) van anderen niet voorstellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Circulaire reacties

A

Er ontstaan circulaire reacties in deze fase. Dit zijn ontwikkelingen door repetitieve gedragspatronen. Dus door trial and error.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Fases van de sensomotorische fase

A
  1. Reflexen
  2. Primaire circulaire reacties
  3. Secundaire circulaire reactie
  4. Coördineren van secundaire circulaire reacties
  5. Tertiaire circulaire reacties
  6. Mentalw representaties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Reflexen

A

Geboorte maand - 1 maand
Reflexen pasgeborenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Primaire circulaire reacties

A

1-4 maanden
Eenvoudige motorische gewoonten gericht op het eigen lichaam

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Secundaire circulaire reacties

A

4-8 maanden
Herhalende beweging om interessante effecten in de omgeving te observeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Coördineren van secundaire circulaire reacties

A

8-12 maanden
Wordt meer doelgericht; opzettelijk doelgericht gedrag; objectpermentatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Tertiaire circulaire reacties

A

12-18 maanden
Kenmerken van objecten verkennen met nieuwe acties (little scientist fase), iets laten vallen bv

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mentale representaties

A

18 maanden- 2 jaar
Interne representatie van objecten of gebeurtenissen; vertraagde imitatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Objectpermentatie

A

Begrijpen dat iets er is als je het niet meer ziet (leraar achter bureau)
Leer je rond de 9 maanden, bij 1 jaar al beter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

A-not-B test

A

Speelgoed verstoppen onder een kleedje. Daarna onder een ander kleedje leggen en kijken of het kind snapt dat het nu nogsteeds bestaan maar wel is verplaatst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Kritiek op sensomotorische fase piaget

A
  • Deze theorie onderschat de capaciteiten van baby’s. Volgens de tegenstanders begrijpen
    baby’s de basisprincipes van de fysieke realiteit ruim voor de leeftijd van 1 jaar. Piaget kwam tot een andere conclusie omdat hij te simpele onderzoeksmethoden gebruikten. Hij maakte namelijk geen onderscheid tussen competentie en prestatie. Wanneer het kind een taak niet volbracht, dacht Piaget dat de competentie ontbrak.
  • Verder ontwikkelt het begrip van fysieke realiteit zich geleidelijk en niet door middel van enorme kwalitatieve stadia. Het gaat door middel van informatieverwerkingsbenadering: een perspectief op begrip dat het denken verdeelt in specifieke stappen en processen net als een computer.
  • Piaget heeft ontwikkeling niet verklaart. Hij heeft volgens critici vooral beschreven.
  • Piaget heeft ook weinig aandacht besteed aan sociale invloeden. Kinderen ontwikkelen
    namelijk ook door de interacties met hun ouders, leeftijdsgenoten, familieleden, leerkrachten, etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Conclusie sensomotorische fase

A

Baby’s in de sensomotorische fase (0-2 jaar) begrijpen meer dan Piaget dacht. Ze hebben al basis inzicht in de natuurwetten (denk aan het voorbeeld van de zwevende auto), in emoties en intenties van anderen en ze beginnen al veel eerder met imiteren van Piaget dacht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat gebeurt er in de pre-operationele fase?

A
  • woorden voor dingen die niet fysiek aanwezig zijn
  • intuïtief redeneren
  • geen volwassenen logica
  • egocentrisch wereldbeeld
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Woorden voor dingen die niet fysiek aanwezig zijn

A

Het kind leert om symbolen en taal te gebruiken. Aan het eind van de sensomotorische fase ontstaat al de symbolische capaciteit. Vanaf de pre-operationele fase kan het kind de woorden gebruiken om naar dingen, mensen en gebeurtenissen die niet fysiek aanwezig zijn te verwijzen. Ook hebben ze de mogelijkheid om te verwijzen naar het verleden en de toekomst. Vaak spelen ze ook een doen alsof / fantasiespel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Intuïtief redeneren

A

Ook leert het kind in deze fases om intuïtief te redeneren (‘magisch’ denken). Dit doet het kind voor gebruik te maken van primitief redeneren en hun honger naar het verwerven van kennis. De nieuwsgierigheid van het kind groeit. De centrale vraag zal dan ook zijn ‘waarom?’. Hun intuïtieve gedachte leidt ertoe dat ze volledig geloven dat ze antwoorden weten op allerlei vragen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Geen volwassen logica

A

Verder zal het kind niet dezelfde logica hebben over de wereld als een volwassene, want er is een gebrek aan conservatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Causaal begrip van kleuters (pre operationeel)

A
  • gevoel van participatie
  • animisme
  • artificialisme
  • finalisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Gevoel van participatie

A

De kinderen hebben het idee dat ze zelf een dynamisch deel uitmaken van de natuur. Dit gaat gepaard met geloven in magie. kind gelooft dat hij/zij invloed heeft op de natuur.

—> hoe beweegt de maan? Ik beweeg de maan als ik loop

25
Q

Animisme

A

Kinderen geloven dat dingen bewustzijn hebben en levend zijn. Er worden menselijke kenmerken toegekend aan objecten.

—> wolken bewegen omdat ze het koud hebben

Het gevolg hiervan is dat ze bang zijn in het donker en monsters in de kamer zien. Dit is de fase waarin kinderen nachtmerries hebben en het moeilijk is om ze te kalmeren. Verder zijn ze in deze fase erg gevoelig voor fantasieën, zowel in positieve als in negatieve zin. De negatieve zin is bijvoorbeeld het zien van de monsters, maar de positieve zin is dat ze geloven in antimonster spray. Ook kan dit leiden tot bijvoorbeeld denkbeeldige vrienden. Dit heeft veel positieve effecten op de cognitieve en sociale ontwikkeling.

26
Q

Artificialisme

A

Het idee dat alles opzettelijk is en georganiseerd is voor het welzijn van de mens.

—> de zon schijnt op mensen die het koud hebben en het maakt schaduw voor mensen die het warm hebben.

27
Q

Finalisme

A

Alles heeft een verklaring

—> waarom drijven kleine bootjes op het water? Omdat ze licht zijn. En waarom drijven de grote boten? Omdat ze zwaar zijn.

Voor ons zijn dit twee tegenstellingen, maar voor kinderen is dit volkomen logisch.

28
Q

Kinderen doen aan transductief redeneren (pre operationeel)

A

Dit is het combineren van ongerelateerde stukjes informatie/feiten wat leidt tot het trekken van foutieve oorzaak-gevolgconclusies, simpelweg omdat twee gebeurtenissen dicht bij elkaar in tijd of ruimte plaatsvinden.

29
Q

Waarom begrijpen kinderen in de pre operationele fase conservatie niet?

A
  • kinderen doen aan centreren
  • onomkeerbaarheid
  • statische gedachte
30
Q

Kinderen doen aan centreren

A

Hun aandacht gaat naar de visueel meest opvallende
aspecten. De aandacht wordt gericht op één aspect van een probleem. (Het ene glas is hoger
dan het andere glas. Naar de breedte werd niet gekeken.)

31
Q

Onomkeerbaarheid

A

De kinderen zijn niet in staat om verandering mentaal om te keren

32
Q

Statische gedachten

A

het denken is gefixeerd op eindtoestanden in plaats van de
veranderingen die de ene toestand in de andere transformeren. (Ze houden geen rekening met het proces dat het water is overgegoten.)

33
Q

Kinderen in de pre operationele fase hebben geen begrip van identiteitsconsistentie;

A

Mensen blijven hun essentiële zelf ondanks veranderingen in hun uiterlijk.

34
Q

Egocentrisch wereld beeld (pre operationeel)

A

Dit is het onvermogen om te begrijpen dat andere mensen verschillende standpunten hebben. Ze realiseren zich niet dat wat in hun hoofd zit, niet in dat van anderen zit. Dit leidt vaak tot egocentrische gesprekken tussen kleuters. Om dit wereldbeeld te onderzoeken is er de three mountains test

35
Q

Three mountains test

A

Hierin krijgt het kind 10 foto’s en is de vraag ‘Wat ziet de pop?’. 4-jarigen kiezen hun eigen perspectief, terwijl 7-jarigen het perspectief van de pop kiezen. Kinderen hebben dus een egocentrisch perspectief tot 7 jaar. Er is echter wel wat kritiek op de Three mountains test. Het een complexe test en het materiaal is niet aangepast aan het leven van het kind.

Er is een alternatief experiment met een sociale en kindvriendelijke context. Hier kunnen 4-jarigen zich meer in inleven en dan kunnen ze het wel. De context is dus heel belangrijk voor het egocentrische perspectief.

36
Q

Wat gebeurt er in de concreet operationele fase?

A

In deze fase hebben kinderen een realistisch beeld van de wereld. Ook kunnen ze logisch redeneren, maar wel alleen in concrete situaties. Het lukt dus nog niet op een ‘wetenschappelijke’/abstracte manier.
Verder is er sprake van begrip van conservatie (behoud), classificatie, seriatie, transitiviteit.

37
Q

Classificatie

A

Een klassieke taak hierbij is: ‘Staan er meer honden of meer dieren op deze foto?’

Iemand die in de pre-operationele fase zit zal ‘honden’ antwoorden en iemand uit de concreet- operationele fase zal ‘dieren’ antwoorden. In het tweede geval is er dus begrip van klasse-inclusie. Het logisch begrijpen dat subklassen (honden) opgenomen zijn in de omvattende klasse (dieren).

38
Q

Seriatie

A

Het kunnen ordenen van items op basis van kwantitatieve dimensies, zoals de lengte.

39
Q

Transiviteit

A

Dit is het vermogen om relaties logisch te combineren om tot bepaalde conclusies te komen. Een klassieke test hierbij is de transitiviteittest: Er zijn drie staven: A is langer dan B en B is langer dan C. In deze fase kunnen kinderen zonder te meten stap 3 goed beantwoorden, omdat ze stap 1 en 2 al hebben gezien. (Is a of c langer?)

40
Q

Overgang van pre operationele- naar concreet operationele fase

A

De overgang van de pre-operaties naar concrete operaties gebeurt geleidelijk. Kinderen van 2 tot 5 jaar zijn nog preoperationeel op alle vlakken. Tussen de 5 en 7 jaar vindt er een overgang plaats. (Bij een conservatietaak is een 6-jarige op het kantelpunt.) Bij de leeftijd van 8 jaar heeft het kind een hogere, concrete operationele toestand bereikt.

Piaget stelt dat op de leeftijd van 7-8 jaar de kinderen verder kijken dat de onmiddellijke verschijningen van dingen: categorieën begrijpen, fysieke en sociale werelden decentreren, geloven niet meer dat knuffels leven, etc.

41
Q

Invloed van Piaget op school

A
  • de vroege kindertijd 3-6 (peuter en kleutertijd)
  • middelbare jeugd 7-12 (basisschool)
42
Q

de vroege kindertijd 3-6 (peuter en kleutertijd)

A

• De wereld van het spel (doen alsof)
• Taalontwikkeling
• Gebonden aan hun onmiddellijke percepties
• Nieuwsgierigheid, proberen de wereld te begrijpen

43
Q

De middelbare jeugd 7-12 (basisschool)

A

• Inductief redeneren → Logica lijkt meer op die van volwassenen
• Minder egocentrische kijk op de wereld
• Door vooruitgang in inductief redeneren: ontwikkelingen in strategiegebruik, resulterend
in een beter geheugen.

44
Q

Wat gebeurt er in de formeel operationele fase

A

In deze fase zal het kind van concrete operaties (op waarneembare objecten) naar formele operaties (niet-zichtbare ideeën) switchen. Dit leidt tot hypothetisch en abstract denken. Een klassieke taak hierbij is de ‘third eye’ taak.

45
Q

Third eye taak

A

, waarbij aan het kind wordt gevraagd “Als je een derde oog zou kunnen hebben en zelf bepalen waar op je lichaam het is, waar zou je het dan plaatsen, en waarom?” Kinderen met concrete operaties die zullen vaak zeggen dat ze dat oog tussen hun andere ogen zullen plaatsen, terwijl kinderen in de formele fase juist een totaal andere plek kiezen. Ze kunnen het idee van waar een oog normaal zit loslaten.

46
Q

Formele operaties

A

• Abstract denken
• Logisch denken
• Hypothetisch-deductief denken
• Adolescent egocentrisme.

47
Q

Hypothetisch deductief denken

A

ervan uitgaande dat … ‘ of ‘Wat zou er gebeuren als?

48
Q

Vroege en lage formele operaties; Adolescent egocentrisme

A

Er treedt een verhoogd zelfbewustzijn op.

o Het lijkt alsof iedereen altijd naar je kijkt dus je zal veel in de spiegel kijken.
o Verder is er nog een personal fabel. Dit houdt in dat de adolescent uniek is en denkt dat niemand hen volledig zal begrijpen. Als een vriendje/vriendinnetje het uitmaakt
kan de ouder ze niet troosten omdat die het toch niet begrijpt.

49
Q

Vroege en lage formele operaties; 11-13 jaar

A

beginnen met formeel-operationele fase. Ze kunnen nadenken over
eenvoudige hypothetische stellingen (zoals third eye task), maar ze zijn nog niet in staat
om systematisch hypothesen te genereren en te testen.

50
Q

Vroege en lage formele operaties; 16-17 jaar

A

slechts 50-60% van de taken die wetenschappelijk redeneren testen worden correct opgelost→studenten accepteren gemakkelijker bewijs dat consistent is met hun bestaande overtuigingen dan bewijs dat niet in overeenstemming is met deze overtuigingen.

51
Q

Formele operaties; relevantie voor het echte leven

A

• Ze kunnen nu problemen op een systematische manier proberen op te lossen en ze
kunnen zich dus gaan gedragen als volwassenen.
• Middelbare schoolcurricula zijn aangepast aan nieuwe vaardigheden:
o Begrip van poëtische metafoor, scheikunde-experiment begrijpen, debatteren over controversiële / morele kwesties
• Ze kunnen nu gaan nadenken over hun identiteit (wie ben ik?) en plannen maken voor de toekomst (wat wil ik worden?). Ook hebben ze beter begrip van andere mensen en betere waardering voor humor
• Ook zullen ze nu alles in twijfel trekken. Dit leidt tot verwarring en rebellie tegen ouders en ideeën die niet logisch genoeg lijken
o → idealistisch denken, het uitvinden van perfecte werelden en het bedenken van
logische oplossingen voor problemen in de onvolmaakte wereld om ons heen

52
Q

Behaalt iedereen alle fases?

A

Slechts de helft van alle Amerikaanse studenten beheerst Piaget’s wetenschappelijke redeneertaken. In sommige samenlevingen kunnen zelfs geen van de volwassenen de taken oplossen en er zijn dus culturele verschillen. Deze zijn gekoppeld aan intelligentie, en nog belangrijker, formeel onderwijs.

53
Q

Er is nog een fase voorgesteld na de formeel-operationele fase. Dit bevat een complexere manier van denken dan in de formele operationele fase:

A

Post formeel denken

54
Q

Wat gebeurt er bij post formeel denken?

A
  1. Het begrijpen dat kennis relatief is, niet absoluut (begrijpen dat dingen afhankelijk zijn van omstandigheden, cultuur, etc.).
  2. Accepteren dat de wereld (fysiek en mentaal) vol tegenstrijdigheden zit: inconsistente informatie kan naast elkaar bestaan (niet alles is logisch of ideologisch, soms pragmatiek belangrijk).
  3. Tegenstellingen proberen te integreren in een groter begrip.
55
Q

Post formeel denken uit zich als;

A

Relativistisch denken
Dialectisch denken

Het denken van volwassenen kan inderdaad anders of geavanceerder zijn dan het formeel- operationele denken tijdens de adolescentie, maar kan niet doorgaan als vijfde fase van Piaget.

56
Q

Relativistisch

A

de conclusies zijn afhankelijk van context en perspectief. Ook zijn er
meerdere oplossingen.

57
Q

Dialectisch denken

A

Paradoxen en inconsistenties tussen ideeën detecteren en proberen
samen te brengen.

58
Q

Ouder worden en de testen van piaget

A

Oudere volwassenen hebben vaak moeite met het oplossen van de formeel-operationele testen van Piaget (en soms zelfs de concreetoperationele testen). Leeftijdsgerelateerde achteruitgang van operationele capaciteiten zijn niet wetenschappelijk vastgesteld! Dit komt omdat er bij cross- sectionele studies natuurlijk cohorteffecten kunnen optreden. Ook is de relevantie van de taken vrij laag voor ouderen.