H1 Flashcards

1
Q

De oude visie op ontwikkeling (smalle visie)

A
  • Ontwikkeling is sequentieel en heeft dus verschillende stadia/niveaus/fases
  • Ontwikkeling is unidirectioneel dus eerdere ervaringen zijn een voorwaarde voor latere.
  • Ontwikkeling heeft een end state / eindstaat. Dit is een hogere waarde dan de
    oorspronkelijke staat. Denk hierbij aan taal. Een taal geheel beheersen is een eindstaat.
  • Ontwikkeling is onomkeerbaar in de vooruitgang. Je kan namelijk niet opeens achteruit. Als
    je een taal vloeiend spreekt is het niet zo dat je het van de een op de andere dag opeens niet
    meer kan.
  • Ontwikkeling is kwalitatief, want het bevat structurele transformaties.
  • Ontwikkeling bevat biologische groei die onafhankelijk is van de cultuur.
  • Ontwikkeling is universeel want het is voor iedereen hetzelfde. (Denk weer aan de manier
    waarop taal aangeleerd wordt.)

Deze visie hield niet lang stand omdat er steeds meer onderzoek werd uitgevoerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De nieuwe visie op ontwikkeling (brede visie)

A
  • Ontwikkeling is niet noodzakelijk gebaseerd op fases die elkaar opvolgen. Sommige kinderen praten bijvoorbeeld meteen met 2/3 woorden.
  • Ontwikkeling heeft niet altijd een eindstaat die een hogere waarde heeft (denk aan persoonlijkheid. Dit verandert, maar deze verandering is niet perse beter/slechter).
  • Ontwikkeling is zowel kwalitatief als kwantitatief. Je kent de grammatica van de taal en je kent een X aantal woorden.
  • Ontwikkeling kan universeel zijn, maar ook verschillen tussen personen. Het gaat niet voor iedereen op precies dezelfde manier.
  • Ontwikkeling wordt beïnvloed door cultuur en biologie. (Dus omgevingsfactoren)
  • Ontwikkeling kan in positieve zin veranderen (taal wordt beter), maar het kan ook in
    negatieve zin veranderen. (Als je 100 bent is je taalvaardigheid anders). Mensen passen zich aan naar hun omstandigheden. Als een kindje opgroeit in een gezin waar het kindje wordt voorgelezen en warme ouders heeft. Dat kindje heeft veel mogelijkheid. Zeker als je het vergelijkt met een kindje dat weinig aandacht krijgen. We zijn plastisch en kunnen dus leren van de omgeving. Dat is normaal iets goed, maar kan dus ook slecht zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Ontwikkelingspsychologie

A

betreft de veranderingen binnen personen gedurende de levensloop, en de verschillen en onvereenkomsten tussen personen met betrekking tot de aard van de veranderingen. Het doel is niet alleen om deze intrapersoonlijke (binnen personen) veranderingen en interpersoonlijk (tussen personen) verschillen te beschrijven, maar ook om te verklaren waarom ze plaatsvinden en om te zoeken naar manieren om ze zo optimaal mogelijk te veranderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Intrapersoonlijk

A

Binnen personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Interpersoonlijk

A

Tussen mensen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Psychologisch domein

A

Cognitie
Sociaal gedrag
Emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Biologisch domein

A

Hersenen
Neuronen
Genetica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Sociaal domein

A

Fam, vrienden
School
Samenleving, cultuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gerontologie

A

Studie van ouder worden en en de oude leeftijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

‘Wat’ in ontwikkelingspsychologie

A

focust zich op normatieve ontwikkeling en individuele verschillen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

‘Wanneer’ in ontwikkelingspsychologie

A

In de ontwikkelingsleer worden normatieve en non-normatieve dingen bestudeerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Normatieve dingen

A

normatieve maakt vrijwel iedereen mee en je kan dit indelen in continue en discontinue. Bij het bestuderen van de normatieve ontwikkeling, linken we belangrijke veranderingen in de ontwikkeling aan bepaalde leeftijden. De emerging adulthood is redelijk nieuw, want mensen studeren langer door waardoor het volwassen leven pas later begint.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Prenatale periode

A

Voor de geboorte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Zuigelingenperiode

A

Babytijd, tot ongv 2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Preschool periode

A

Peuter/kleutertijd, 2-5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Middleschool

A

de lagere school leeftijd, dus de tijd tussen de kleutertijd en de puberteit in – wordt soms ook de schoolgaande leeftijd genoemd. 6-10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Adolescentie

A

Ongv 10-18

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Emerging adulthood

A

Jongvolwassen, de overgangstijd van adolescentie naar volwassenheid. 18-25/29

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Vroege volwassenheid

A

Mensen beginnen hier vaste rollen aan te nemen. 25-40

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Late volwassenheid

A

65+

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Jong oud

A

60-80. Relatief gezond en actief.

22
Q

Oud oud

A

80-100. Toegenomen risico voor cognitieve en fysieke problemen

23
Q

variabiliteit van de
ontwikkeling

A

Kortetermijn veranderingen die min of meer omkeerbaar zijn

24
Q

Verandering

A

Min of meer blijvend

25
Q

Leeftijd op 2 verschillende manieren;

A
  • leeftijd als continuüm
  • leeftijdsgroepen vergelijken

(plaatje)

26
Q

Cross-sectioneel onderzoek

A

Individuen van verschillende leeftijden onderzoeken op hetzelfde moment. Je meet VERSCHILLEN.

27
Q

Longitudinaal onderzoek

A

Hetzelfde individu onderzoeken op verschillende momenten. Je meet VERANDERING.

28
Q

Cohort

A

iedere groep uit dezelfde culturele omgeving en dezelfde tijdsinterval

29
Q

Cohorteffect

A

Verschillen in variabelen die relevant zijn voor de ontwikkeling, die voortkomen uit (niet-leeftijdsgerelateerde) factoren waaraan iedere geboortecohort is blootgesteld. Dus wat voor effect een oorlog heeft op een baby, kleuter en kind → Geobserveerde verschillen zijn veroorzaakt door cohortkenmerken

30
Q

Voordelen cross sectioneel onderzoek

A
  1. Ze zijn economisch met betrekking tot tijd, want er zit weinig tijd tussen meting en
    resultaten.
  2. Het is redelijk goedkoop.
  3. Het toont overeenkomsten en verschillen tussen leeftijdsgroepen.
31
Q

Nadelen cross sectioneel onderzoek

A
  1. De leeftijdseffecten zijn verstrengeld met de cohorteffecten.
  2. Er is geen informatie over de individuele paden van ontwikkeling. Er wordt dus gekeken naar
    interpersoonlijke verschillen in plaats van intrapersoonlijke verandering.
32
Q

Voordelen longitudinale onderzoeken

A
  1. Dit is een echte meting van intrapersoonlijke verandering.
  2. Het is een meting van stabiliteit en verandering van variabelen.
33
Q

Nadelen longitudinale onderzoeken

A
  1. De leeftijdseffecten zijn verstrengeld met tijd-van-meting effecten, test-hertest effecten en
    attrition (uitval)effecten.
  2. Het is maar beperkt generaliseerbaar naar andere cohorten. 3. Het kost veel tijd.
  3. Het kost veel geld.
34
Q

Sequentie model

A

Combineren van cross sectioneel en longitudinaal onderzoek. Dit is het enige model waarbij je kan kijken naar cohort effecten.
(Plaatje)

35
Q

Verschillende onderzoeksmethoden

A
  • zelfrapportage of by proxy
  • gedragsobservatie
  • gestandaardiseerde testen
  • experimenten
36
Q

Zelfrapportage of by proxy (ingevuld door verzorger/partner)

A

Interview
Vragenlijst
Dagboek

37
Q

Gedragsobservatie

A

Kan naturalistisch, maar ook gestructureerd. Je moet hierin afwegen wat je wil onderzoeken.

38
Q

Experimenten

A

Hierbij vergelijk je leeftijdsgroepen of experimentele condities met bijvoorbeeld gedragsmatige of neurobiologische uitkomstmaten.g

39
Q

Uitdagingen in onderzoek binnen ontwikkeling

A

In onderzoek naar ontwikkeling focussen we op leeftijdsgroepen (baby’s, kinderen, oudere volwassenen) die van jongere volwassenen kunnen verschillen in:
• Receptie en productie van spraak
• Sensomotorische vaardigheden
• Suggestibiliteit
• Aandachtsspanne/vermoeidheid
• Subjectieve betekenis van concepten
• Ongediagnosticeerde klinische beperkingen (problemen met gehoor heeft invloed op
spraak/begrip; geheugenproblemen veroorzaakt door dementie en niet door leeftijd)

40
Q

Rekening houden met uitdagingen;

A

• Materialen aanpassen aan leeftijd (e.g., grotere letters)
• Gesproken antwoord in plaats van geschreven
• Non-verbale materialen gebruiken
• Gebruik van gestructureerde observaties, fysiologische methoden, of ‘reports by proxy’
• Sprake van selectiviteit van de steekproef? E.g., alleen mobiele oudere volwassenen
kunnen naar lab komen → vertekend beeld want hoog cognitief functioneren
• Response bias: social desirability (sociale wenselijkheid), stereotypen
• Je kan baby’s onderzoeken door gebruik te maken van hun aandacht. Dus bijvoorbeeld
habituatie (de respons op het herhaald aanbieden van dezelfde stimulus wordt langzamer, verandert of stopt), maar ook zuigreflex (als ze ergens in geïnteresseerd zijn gaan ze harder zuigen), het hoofd draaien, of je biedt twee verschillende stimuli aan en kijkt naar welke ze langer kijken (oude vs. nieuwe stimuli).

41
Q

Levensloop psychologie van paul baltes

A

Ontwikkeling is;
1; - levenslang
2; - multidisciplinair
3; - multidirectioneel
4; - gains and losses
5; - plastisch
6; - ingebed in geschiedenis
7; - gecontextualiseerd/ meervoudig

42
Q

Levenslang

A

Het stopt niet na de adolescentie, maar duurt tot aan de dood. Wat tijdens een bepaalde fase in het leven gebeurd moet je zien in de context van de hele levensloop. Een carrièrekeuze die we maken op latere leeftijd moeten we zien in de context van de adolescentie en kindertijd. Andersom kan je ook kijken in de toekomst en kijken hoe het je beïnvloedt.

43
Q

Multidisciplinair

A

Je moet het dus ook multidisciplinair benaderen. Binnen de psychologie zijn veel domeinen die worden bestudeerd door ontwikkelingspsychologen. Denk hierbij aan cultuur en biologie. Je kan dus nooit een vraag vanuit één van de disciplines beantwoorden. Je hebt dus een team van wetenschappers nodig om ontwikkeling in z’n geheel te bekijken.

44
Q

Multidirectioneel

A

Dit betekent dat ontwikkeling niet één richting opgaat maar verschillende richtingen op gaat. Verschillende vaardigheden ontwikkelen op verschillende momenten.

45
Q

Gains and losses

A

Als je in het ene gebied groeit dan ga je op het andere vlak vaak achteruit. De balans tussen groei en verlies verandert ook gedurende de levensloop. Dit zie je ook in waar mensen hun energie in steken. In het begin van je leven stop je veel energie in groei, maar in het latere leven zijn mensen meer gericht op het behouden van de vaardigheden die ze al
hebben

46
Q

Plastisch

A

Dit verwijst naar het vermogen om te veranderen, zowel in positieve als in
negatieve zin. Je past je aan aan de vraag van onze omgeving. Jonge mensen zijn echter wel
meer plastisch dan oudere mensen.

47
Q

Ingebed in de geschiedenis

A

Ontwikkeling wordt sterk beïnvloedt door de historische context.
Dit zijn cohorteffecten. Denk hierbij aan gezondheidszorg, sociaal ondersteuningssysteem,
pensioenstelsel, etc.

48
Q

Gecontextualiseerd/meervoudig

A

ontwikkeling wordt beïnvloedt door biologische en
omgevingsfactoren, maar deze interacteren natuurlijk ook met elkaar. We kunnen de interactie indelen in drie onderdelen:
Normatieve leeftijdsinvloeden
Normatieve geschiedenis invloeden
Non-normatieve invloeden

Deze invloeden interacteren constant met elkaar en deze beïnvloeden samen de ontwikkeling van de personen. Om de effecten uit elkaar te houden hebben we goede onderzoeksmethoden nodig.

49
Q

Normatieve leeftijdsinvloeden

A

Invloeden die voor iedereen gezien de leeftijd normaal
zijn. Ze zijn afhankelijk van de leeftijd zoals de puberteit en de menopauze. Het overkomt iedereen en heeft een invloed op onze ontwikkeling. (biologisch) Maar ook dingen als trouwen, want dit gebeurt bij iedereen rond dezelfde leeftijd. Als iemand hier vanaf wijkt dan vinden we dit eigenlijk niet kunnen (omgeving). Je loopt dan bij op basis van de sociale klok.

50
Q

Normatieve geschiedenis invloeden

A

Deze gelden op een bepaald moment voor iedereen, maar veranderen door de geschiedenis heen. Denk aan de onderwijsplicht of de gezondheidszorg.

51
Q

Non-normatieve invloeden

A

Invloeden die niet hetzelfde zijn voor iedereen (dus niet de norm). Dus dingen die mensen overkomen en een grote invloed hebben. Denk aan het krijgen van een kind als je 12 of 50 bent.