H13 Flashcards

1
Q

Het definiëren van de grens tussen normaal en abnormaal gedrag / typische en atypische ontwikkeling is gecompliceerd. Er zijn wel drie brede criteria:

A

Statistische afwijking
Aanpassing
Persoonlijke distress

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Statistische afwijking

A

Valt het gedrag buiten het normale bereik van gedrag?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Aanpassing

A

Interfereert het gedrag met aanpassing of vormt het een gevaar voor
zichzelf/anderen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Persoonlijke distress

A

Veroorzaakt het gedrag ongemak voor de persoon zelf?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Er zijn ook professionele diagnostische criteria:

A

DSM-5
ICD-10

Dit zijn twee manieren om kenmerken en symptomen van psychische stoornissen te definiëren. Verder moeten factoren gerelateerd aan cultuur (Aziaten met een depressie melden meer somatische symptomen) en ontwikkeling (kleine kinderen zijn eerder prikkelbaar als ze een depressie hebben, dan dat ze verdrietig zijn) ook in overweging worden genomen om te bepalen of gedrag atypisch is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ontwikkelingspsychopathologie

A

studie over de oorsprong en het verloop van onaangepast gedrag. Het is een evaluatie van een atypische ontwikkeling in relatie tot een typische ontwikkeling. Er is een interdisciplinaire kijk nodig (gedrag, genetica, neurobiologische mechanismen) om atypische ontwikkeling te begrijpen (neurologische ontwikkelingsstoornissen).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

A: Continuïteit van maladaptatie

A

leidt uiteindelijk tot stoornis. De auto is op een maladaptief pad en crasht dan, dat is het ontstaan van de stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

B. Initiële maladapatie gevolgd door een positieve verandering (veerkracht).

A

De auto zit op het maladaptieve pad, maar verandert van traject.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

C: Continue positieve aanpassing.

A

Die bevindt zich op een adaptief pad en blijft hier ook.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

D: Initiële positieve aanpassing gevolgd door een negatieve verandering in de richting van pathologie

A

De auto was op het adaptieve pad en door bijvoorbeeld een negatieve gebeurtenis gaat het van het pad af en wordt maladaptief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Ontwikkeling psychopathologie

A

Ontwikkeling is dus continue of discontinue. En de rol van nature en nurture is heel belangrijk. Je kan een aanleg hebben om een slechte psychopathologie te hebben wat in combinatie met slechte gebeurtenissen kan leiden tot psychopathologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hoe herken je atypisch gedrag

A

Je kan hierbij kijken naar sociale normen. Dit zijn de verwachtingen over hoe je je moet gedragen in een bepaalde sociale context. Als iemand niet voldoet aan de sociale normen, dan vinden wij dit atypisch gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kenmerken atypisch gedrag

A
  • Bij een gebrek een normaal oogcontact kan er sprake zijn van autisme, maar in sommige culturen is het onbeleefd om in andermans ogen te kijken.
  • Leeftijdsnormen: Er zijn verwachtingen over welk gedrag geschikt of typisch is voor verschillende leeftijden.
  • Nature-nurture: biologische, psychologische en sociale factoren gedurende de levensduur; impact van risicofactoren versus beschermende factoren voor de ontwikkeling van psychopathologie.
  • Continuïteit-discontinuïteit: ontwikkeling/veranderingen van psychopathologieën gedurende de levensduur (bijv. bepaalde levensfasen voor bepaalde stoornissen versus gedurende de hele levensduur).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Kwetsbaarheidsstress model

A

zegt dat de interactie tussen nature en nurture heel belangrijk is.
Volgens dit model ontstaat psychopathologie door de interactie tussen kwetsbaarheid (diathese)(kwetsbaarheid kan genetische aanleg zijn, maar ook fysiologie, cognitie, persoonlijkheid, etc.) voor psychologische stoornis & ervaren van stressvolle levensgebeurtenissen.
Bijvoorbeeld: 10% van de mensen (21-26 jaar) met een of twee hoogrisico-genen voor depressie werd depressief bij geen negatieve levensgebeurtenis, maar 33% bij 4 of meer negatieve gebeurtenissen (Caspi et al., 2003)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Stoornissen vroege kindertijd

A

Autisme
Depressie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Stoornissen kindertijd

A

ADHD
depressie

17
Q

Stoornissen adolescentie

A

Eetstoornis
Middelenmisbruik
Depressie

18
Q

Stoornissen volwassenheid

A

Depressie
Dementie

19
Q

Autisme spectrum stoornis kenmerken;

A
  • sociale en communicatie problemen
  • beperkte interesses en repetitief gedrag

Een autismespectrumstoornis begint meestal in de vroege kindertijd. Meestal hebben kinderen het al vanaf de geboorte, maar krijgen ze de diagnose vanaf 4 jaar. Op de leeftijd van 1 jaar is er al een gebrek een normale interesse in en reactie op sociale stimuli. Meer dan de helft van de autistische kinderen zijn veilig gehecht, maar hoger dan gemiddeld aantal ontwikkelt ongeorganiseerde- gedesoriënteerde hechtingen. Er is een grote variatie in de mate, aard en oorzaken van de symptomen. In de nieuwe DSM-5 staan verschillende aandoeningen gegroepeerd als ASS. Deze kunnen dus ook variëren van mild tot ernstig.
Autisme treedt vaak gelijktijdig op met andere stoornissen zoals een verstandelijke beperking, taalstoornissen, ADHD, epilepsie en angststoornissen. Soms hebben kinderen met autisme hele bijzondere/speciale talenten.

20
Q

Sociale en communicatieve problemen

A

o Moeilijkheden om adequaat te reageren op sociale signalen, ervaringen met anderen te delen, deel te nemen aan sociale interacties.
o Moeilijkheden bij het lezen van de gedachten en emoties van anderen. (Veel moeite met de ToM)

21
Q

Beperkte interesses en repetitief gedrag

A

o Voorkeur voor het bekende, herhaling, geobsedeerd raken door specifieke objecten
of interesses, zinnen herhalen
o Stereotype gedrag (bijv. schommelen, draaiend speelgoed); uitgebreide rituelen en
routines (bijv. specifieke volgorde bij het aankleden). o Jegestrestvoelenwanneerdeomgevingverandert

22
Q

Het aantal autisme gevallen stijgt. Komt mogelijk door;

A
  • Een verhoogd bewustzijn van de stoornis.
  • Een ruimere definitie van de stoornis, dus ook milde gevallen
  • Verhoogde diagnose
23
Q

Hoe ontstaat autisme

A

Slecht ouderschap is niet verantwoordelijk voor autisme. Wel zijn er een aantal oorzaken. Zo dragen de genen bij en erven kinderen het van de ouders of door mutaties. Het komt vaker voor wanneer, vooral de vader, wat ouder is, want dan treedt er meer genetische mutatie op. Verder zijn er ook nog omgevingsinvloeden die meespelen zoals virussen of chemicaliën, voornamelijk tijdens de zwangerschap.

24
Q

Autisme verloop

A

Een kleine minderheid ontgroeit de symptomen van autisme. Met het ouder worden is er wel een verbetering in de symptomen, maar de meeste blijven autistisch voor het leven. Een positief verloop is het meest waarschijnlijk voor mensen met een IQ boven de 70 en goede communicatieve vaardigheden op de leeftijd van 5 jaar. Verder zijn er ook nog behandelingen die gericht zijn op gedrag, zoals het trainen van sociale vaardigheden.

25
Q

Depressie als baby

A

Baby’s kunnen enkele gedrags- en somatische symptomen van depressie vertonen. Ze hebben dan verlies van interesse in activiteiten, psychomotorische vertraging en gewichtsverlies. Er wordt nog steeds gediscussieerd of een echte depressie in de vroege kindertijd kan optreden, maar symptomen zijn mogelijk.

26
Q

Redenen en risicofactoren voor depressie

A
  • Ervaring met misbruik of verwaarlozing
  • Depressieve zorgverleners → het overnemen van depressieve interactiestijl van
    zorgverleners
  • Gedesorganiseerde hechting
27
Q

Externaliserend gedrag

A

Gedrag dat gericht is naar de buitenwereld;
- gebrek aan zelfbeheersing, gedrag dag anderen stoort, tegen sociale verwachtingen in
- agressief, ongehoorzaam, moeilijk te controleren, storend
- gedragsstoornis, agressief gedrag, ADHD
- tussen 4 en 18 jaar; afname
- vaker bij jongens is gezinnen met lage SES, in westerse samenlevingen

28
Q

Internaliserend gedrag

A

Gedrag dat naar binnen toe is gericht;
- internaliseren van negatieve emoties, opkroppen
- angststoornissen, fobieën, extreme verlegenheid, depressie
- tussen 4 en 18 jaar; toename
- vaker voorkomend bij meiden, aziatische samenleving

29
Q

Attention deficit hyperactivity disorder (ADHD)

A
  • inattention (moeite met aandacht)
  • hyperactiviteit en impulsiviteit

Het is een stoornis die vaker voorkomt bij jongens dan bij meisjes, maar dit kan ook komen omdat het ongediagnosticeerd blijft bij meisjes. Verder hebben de meeste kinderen met ADHD comorbiditeiten met bijvoorbeeld gedragsstoornissen, angst en depressie.

30
Q

Inattention

A

De persoon in kwestie lijkt niet te luisteren, is snel afgeleid, maakt onzorgvuldige fouten, heeft problemen met het volgen van instructies, mist details, is afleidbaar, is vergeetachtig, is ongeorganiseerd, voltooit taken niet.

31
Q

Hyperactiviteit of impulsiviteit

A

Rusteloos zijn, tikt met vingers, veel praten, moeite met stil blijven zitten, impulsief handelen, onderbreekt anderen.

32
Q

Kenmerken ADHD

A
  • In de vroege kindertijd zijn kinderen met ADHD zijn meestal erg actief, hebben een moeilijk temperament en hebben onregelmatige voedings- en slaappatronen.
  • Als kleuters zijn kinderen met ADHD altijd in beweging en veranderen steeds van activiteit.
  • De meeste kinderen met ADHD ontgroeien overactief gedrag op latere leeftijd.
  • Op volwassen leeftijd zijn ze nog steeds ongeorganiseerd, hebben concentratieverlies,
    hebben uitstelgedrag en nemen impulsieve beslissingen.
33
Q

Oorzaken ADHD

A
  • Frontale cortex en problemen met executieve functies (vooral inhibitie).
  • Lagere niveaus van dopamine noradrenaline zijn betrokken bij problemen met executieve
    functies.
  • Frontale cortex rijpt langzamer.