H14: Kindonderzoek (HOC 4)

Question 1

Welke soort informatie zoek je bij ‘dia’

Answer 1

Beschrijvende informatie

Question 2

Welke soort informatie zoek je bij gignoskein?

Answer 2

Begrijpende, verklarende informatie

Question 3

Welke soorten beschrijvende informatie zijn er?

Answer 3

• Categorisch
• Dimensioneel

Question 4

Welke soorten verklarende informatie zijn er?

Answer 4

• Nomothetisch
• Ideografisch

Question 5

Wat is een voorbeeld van een nomothetisch instrument?

Answer 5

Een genormeerde vragenlijst

Question 6

Wat is een voorbeeld van een ideografisch instrument?

Answer 6

Belevingsproeven

Question 7

Hoe ga je categorische en dimensionele informatie combineren?

Answer 7

Je gaat er verschillende gewichten aan geven

Question 8

Wat doe je met dimensionele informatie die je krijgt tijdens een intake?

Answer 8

Objectiveren adhv bvb vragenlijsten (CBCL bvb)

Question 9

Hoe ga je uit je informatie beslissingen nemen?

Answer 9

Je gebruikt een geschikte maatstaf

Question 10

Hoe ga je uit je informatie beslissingen nemen?

Answer 10

Je gebruikt een geschikte maatstaf

Question 11

Welke maatstaven zijn er?

Answer 11

• Statistisch criterium
• Ideaal criterium
• Context gebonden criterium

Question 12

Wat is een statistisch criterium?

Answer 12

Een rekenkundig criterium.
- Het vergelijkt nomothetisch

Question 13

Waarop moet je letten als je een statistisch criterium gebruikt?

Answer 13

Dat je norm/referentiegroep demografisch relevant moet zijn voor het kind of gezinslid

Question 14

Wat is het ideaal criterium?

Answer 14

Een vergelijkend, ten opzichte van een ideaal criterium.
- Waar situeert het kind zich tov het doel
(bvb leervorderingsproeven)

Question 15

Waarop moet je letten als je een ideaal criterium gebruikt?

Answer 15

Deze zijn gebonden aan maatschappelijke, socioculturele of persoonlijke waarde en normen

Question 16

Wat is het contextgebonden criterium?

Answer 16

Niet vergelijkend: het criterium is de individuele context.

Question 17

Waarop moet je letten als je een contextgebonden criterium gebruikt?

Answer 17

Impliciet vergelijkend denken en vermenging met gevoelens en waarden van de hulpverlener is continu een risico.

Question 18

Welke vragen ga je jezelf stellen bij de meting van het kindfunctioneren?

Answer 18

• Focus: breed vs specifiek
• Invuller: single of multi-informant
• Doel/opzet: screening en/of monitoring
• Ordening: categorisch en/of dimensioneel
• Duiding: nomothetisch en/of ideografisch
• Normen: statistisch en/of klinisch

Question 19

Wat is de CBCL?

Answer 19

Een gedragsvragenlijst voor kinderen
- Multi-informant

Question 20

Welke doelen heeft de CBCL?

Answer 20

• Beschrijvend, dimensioneel en ideografisch
• De objectivering volgens statistische normen = nomothetisch
• Herkennen signalen psychopathologie = beschrijvend, categorisch

Question 21

Welke delen heeft de CBCL?

Answer 21

• Competentiedeel
• Probleemdeel

Question 22

De CBCL geeft aan wat de … vindt.

Answer 22

Informant

Question 23

Is de CBCL een breedband of smalle band instrument?

Answer 23

Smalle band syndroomschalen gegroepeerd in brede bandschalen

Question 24

Wie is inhoudelijk de focus van de raadpleging

Answer 24

Het kind zelf

Question 25

Waarvoor zijn diagnostische vragen over de kindomgeving vooral relevant?

Answer 25

In relatie tot verwachte moeilijkheden in de ontwikkeling

Question 26

Wat is je eerste taak in het gerichte onderzoek?

Answer 26

Formeel evalueren

Question 27

Wat wordt verwacht dat je doet bij het kindonderzoek?

Answer 27

Dat je cliëntklachten samen met de verkenning van het draagvlak objectiveert met geijkte vakkundige maatstaven

Question 28

Wat ondersteunen de uitkomsten van het kindonderzoek?

Answer 28

De communicatie met de opvoeders en het kind. Je kan ieders beleving van de kindsituatie onderkennen en terugkoppelen.

Question 29

Hoe plan je het kindonderzoek in?

Answer 29

Volgens de diagnostische verwachtingen

Question 30

Wat is ook een optie van wanneer het kindgedrag te screenen?

Answer 30

Om dit voor of tijdens de intake te doen. Zo kun je bvb wachttijd zinvol benutten

Question 31

Welke twee cognitieve taken omvat het formele kindonderzoek?

Answer 31

1. Je beantwoordt verkennende vragen
2. Je beantwoordt verklarende en indicerende vragen

Question 32

Wat doe je als je verkennende vragen probeert te beantwoorden?

Answer 32

Je objectiveert. De testnorm geeft aan welke aard omvang en intensiteit het probleem heeft.
Daarnaast weeg je het individuele draagvlak van het kind door problemen te verhouden met krachten

Question 33

Op welke manier beschrijft het testonderzoek het kindfunctioneren?

Answer 33

• Dimensioneel
• Categorisch integratief ( DSM )

Question 34

Wat doe je als je verklarende en indicerende vragen probeert te beantwoorden?

Answer 34

Je brengt het gemeten functioneren van het kind in verband met de hulpvraag en de opvoedings- en gezinssituatie.
Je staaft je eigen subjectieve indruk nu volgens geijkte testmaatstaven

Question 35

Wat vergen de verklarende en indicerende vragen?

Answer 35

Multidirectioneel denkwerk, want kind, ouders, school, gezin en omgeving beïnvloeden elkaar

Question 36

Waarom is de specificiteit van de kinddiagnostiek een uitdaging?

Answer 36

Je bent afhankelijk van de rapportage van de betrokken volwassenen.

Question 37

Wat doe je als het kindbeeld verschilt tussen informanten?

Answer 37

Het kindonderzoek systematisch in perspectief plaatsen.
Dit vereist aandacht voor de soort ordening, duiding en maatstaven, maar ook de multi-informantanalyse

Question 38

Wat onderbouwt het formele kindonderzoek?

Answer 38

Je beschrijvende (differentiaal) diagnostische taak

Question 39

Hoe vergroot je verklaringskracht?

Answer 39

Door het draagvlak ook dimensioneel te objectiveren door de mate of intensiteit van uitdagingen voor het kind te bepalen en door ze aan sterkten te wegen.

Question 40

Hoe kies je een test?

Answer 40

Door een aantal opties te overwegen en je keuzes te verantwoorden. Je maakt een afweging tussen aanbod en middelen (tijd, financiën en medewerking). Je kiest obv inhoudelijke kenmerken en psychometrische eigenschappen

Question 41

Uit wat voor tests haal je de meeste informatie?

Answer 41

Uit instrumenten die de specificiteit van de kinddiagnostiek meetbaar maken:
- Multi-informant meten
- expliciet sterkten meten
- ook zelfrapportage toelaten

Question 42

Hoe ga je in de praktijk tewerk bij het kiezen van diagnostische tests?

Answer 42

Je werkt meestal volgens een trechter-werkwijze. Je meet eerst breed, dan smal.

Question 43

Geef enkele brede band testen.

Answer 43

• SDQ (strengths and difficulties questionnaire)
• CBCL (gedragsvragenlijst voor kinderen)

Question 44

Wat is het ASEBA systeem?

Answer 44

Achenbach system of empirically based assessment
Multi-informant, multi-method metingen

Question 45

Wat ondersteunt het brede gedragsonderzoek ook?

Answer 45

De emotionele begeleiding van het kind
- Je onderkent de draaglast, waardoor ouders zich begrepen voelen
- De krachten geven hoop en helpen om gevoelens bij te stellen
- Het helpt ook de jongere

Question 46

Waarom is het belangrijk de intelligentie te testen?

Answer 46

Om het onderliggend functioneren te begrijpen en hier zicht op te hebben. De intelligentie van het kind is onlosmakelijk verbonden met het gedrag. Je krijgt inzicht in het cognitieve profiel

Question 47

Welke IQ-testen zijn er onder andere?

Answer 47

• Wisc
• Son R
• Raven’s 2
• Rakit 2

Question 48

Waarom is het belangrijk om het cognitief-emotioneel functioneren te meten?

Answer 48

Om gericht te kunnen interveniëren op zwakkere executieve functies of emotieregulatie of je kan sterkten gebruiken om veerkracht te bevorderen.

Question 49

Waarmee kun je de effecten van je interventie meten?

Answer 49

ROM: routine outcome monitoring

Question 50

Hoe houdt de informatie over het kind verband met de persoon die ze geeft

Answer 50

Ze staan niet los van mekaar, je moet nagaan in welke mate de rapportage het kindgedrag weergeeft en niet andere zaken.

Question 51

Wie is een betrouwbaardere informant van internaliserend en externaliserend gedrag?

Answer 51

Internaliserend: de jongere zelf
Externaliserend: opvoeders en leerkrachten

Question 52

Wat voor functie krijgen gedragsvragenlijsten voor de invuller?

Answer 52

Een signaalfunctie. Het kan info geven over bvb het draagvlak van de aanvrager

Question 53

Wat doe je in de praktijk met de ingevulde vragenlijsten als ze door meerdere informanten ingevuld zijn?

Answer 53

Formeel vergelijken.

Question 54

Waarop kunnen verschillen of extreme overeenkomsten op vragenlijsten wijzen

Answer 54

Vermenging van omgevingsaspecten of verschuiving van het meetdoel.
- Hoe de invuller het kind wilt tonen
- In hoeverre het gemelde kindgedrag wijzigt met de situatie of relatie met de invuller
- Persoonlijke eigenschappen

Question 55

Waarop kunnen verschillen of extreme overeenkomsten op vragenlijsten wijzen

Answer 55

Vermenging van omgevingsaspecten of verschuiving van het meetdoel.
- Hoe de invuller het kind wilt tonen
- In hoeverre het gemelde kindgedrag wijzigt met de situatie of relatie met de invuller
- Persoonlijke eigenschappen

Question 56

Wat doe je met de verschillen/gelijkenissen tussen de vragenlijsten van verschillende invullers?

Answer 56

• Hoe wegen we de verschillen
• Welke gevolgen hebben die verschillen

Question 57

Is de analyse tussen de vragenlijsten van verschillende invullers kwalitatief of kwantitatie?

Answer 57

Kwalitatief

Question 58

Wat kun je jezelf afvragen als de ingevulde vragenlijsten bijna identiek zijn?

Answer 58

Of ze wel onafhankelijk ingevuld zijn
Of er een ongewone osmose is

Question 59

Waarop kan een identiek afwezige of zeer lage probleemmelding door de ouders duiden?

Answer 59

Een sociaal wenselijke attitude, onvoldoende betrokkenheid en/of een ongezonde gezinsafscherming

Question 60

Waarop kan een identieke intense probleemmelding wijzen?

Answer 60

Een hulpkreet

Question 61

Waartoe kunnen verschillen tussen de informanten leiden?

Answer 61

Andere kindbeelden. Dit moet je echter aftoetsen

Question 62

Uit welke onderdelen bestaat de contextuele analyse van het kindonderzoek?

Answer 62

• Vulden de informanten de vragenlijst onafhankelijk in?
• Situatieverschillen
• Kind-informantrelatie
• Informantkenmerken

Question 63

Welke informantkenmerken kunnen mogelijk meespelen in rapportageverschillen?

Answer 63

Draagzwakte van een ouder -> onder- of overgevoeligheid van kindfunctioneren
Persoonlijke balans -> eigen beleving van het kind

Question 64

Hoe verschillen het model- en sneltraject bij het kindonderzoek?

Answer 64

Model: gehele kindfunctioneren, gestructureerde DSM evaluatie, systematische dimensionele screening
Snel: elke mogelijke combinatie van gerichte formele screening

Zowel in een snel- als modeltraject analyseer je ook de betekenis van eventueel identieke, of verschillende rapportages van het kind.