H1: Wat is kinddiagnostiek en wat maakt haar uniek? (HOC 1) Flashcards

1
Q

Waarvoor staat FACE

A

Facilitating adjustment of cognition and emotion

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom is een model als FACE nodig?

A

Omdat het belangrijk is de kwaliteit van onze acties te vrijwaren, maar we gevoelig zijn aan automatisch oordelen en bias. FACE helpt ons objectief te blijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is vakkundige diagnostiek?

A

Transparante & toetsbare verantwoording van je oordelen en handelen. Diagnostiek moet doelgericht gebeuren. Vakkundige oordeelsvorming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke bijzondere uitdagingen vinden we bij de diagnostiek van kinderen?

A
  1. Ze ervaren niet altijd bewust een probleem
  2. Andere betrokkenen hebben een duidelijke kijk op de situatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 5 vormen van oordelen zijn er?

A
  • Impliciet oordelen
  • Alledaags oordelen
  • Expliciet oordelen
  • Vrij oordelen
  • Systematisch oordelen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat houdt impliciet oordelen in?

A

Je verwoordt niet wat je denkt en hoe je je voelt over de kindsituatie en waarom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is alledaags oordelen?

A

Oordelen die gevormd worden vanuit je gevoelens en je automatische denk(fout)en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is expliciet oordelen?

A

Het bewuste proces van denken en handelen waarbij je gericht informatie verzamelt om vragen te beantwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is vrij oordelen?

A

Zonder voorafgaand plan conclusies trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is systematisch oordelen?

A

Systematisch oordelen omvat minstens een basisplan van hoe je informatie verzamelt en verwerkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat doe je met je oordeel als je systematisch oordeelt?

A

Je bewaakt de professionele kwaliteit van je oordelen door ze zo betrouwbaar en valide mogelijk te maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een betrouwbaar oordeel?

A

Een oordeel dat standvastig is tussen beoordelaars in de tijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een valide oordeel?

A

Een oordeel dat weerspiegelt dat je meet wat je wil meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de voor- en nadelen van participerende diagnostiek?

A

Voordelen:
- Je hebt toegang tot heel het gedrag van het kind en evt het gezin in realistische omstandigheden.
- Meer ecologisch valide informatie

Nadelen:
- Participerende oordelen blijven vooral vrij in vorm en impliciet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Is diagnostiek vooral participerend of niet-participerend?

A

Niet-participerend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke 3 soorten vakkennis zijn er?

A
  • Empirische vakkennis
  • Ervaring
  • Cliëntkennis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is de uitdaging bij empirische vakkennis?

A

Het onderzoek dat uitgevoerd is op groepen met statistische resultaten vertalen naar een individueel kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat moeten we doen met onze ervaring alvorens we het kunnen gebruiken?

A

Onderbouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is cliëntkennis?

A

Wat de cliënt aangeeft, kan bvb ook door vragenlijsten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke vormen van ordening omvat diagnostiek?

A
  • Categorische ordening
  • Dimensionele ordening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Welke vormen van duiding omvat diagnostiek?

A
  • Nomothetische duiding
  • Ideografische duiding
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke 4 uitdagingen kent het diagnosticeren van kinderen?

A
  • Hoe de aanmelding verloopt (kinddiagnostische paradox)
  • Het kind is afhankelijk van de ouders en de behandelaar
  • Het ontwikkelingsniveau van het kind
  • De variabiliteit van de ontwikkeling
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Welke diagnostische vragen kun je jezelf stellen bij de aanmelding die samenhangen met de kinddiagnostische paradox?

A

Beleven de aanmelder en het kind de reden van aanmelding gelijk? Stemt de aanmelding overeen tussen ouders? In hoeverre zijn ouders, school en verwijzer het eens over de situatie?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waartoe dwingt de afhankelijkheidspositie van het kind hem?

A

Het dwingt het kind tot deelname

25
Q

Wat is belangrijk wetende dat het kind bijna gedwongen wordt tot deelname?

A

Extra aandacht hebben voor de hulprelatie en daarbij extra aandacht voor de deontologie en het ethische aspect van deze relatie

26
Q

Op welke manier beïnvloed het hebben van een context van volwassenen de diagnostiek?

A

Er zijn meerdere informanten via wie je informatie moet verzamelen, maar die je ook nodig hebt om een hulptraject op te starten

27
Q

Wat is er o.m. belangrijk aan de ontwikkeling van het kind om een goede diagnostische relatie aan te gaan?

A
  • De (mindere) verbale vaardigheden van het kind
  • Wat het kind kan bevatten
28
Q

Hoe ga je om met de onvoltooide ontwikkeling van het kind?

A

Je moet geschikte methoden inzetten om de zelfexpressie van het kind te faciliteren

29
Q

Op welke manier is de ontwikkeling bij kinderen ook een moeilijkheid, naast het feit dat ze nog niet alle capaciteiten bezitten die een volwassene wel bezit?

A

De variabiliteit van de ontwikkeling zorgt ervoor dat er geen vaste maatstaf is voor ontwikkeling. Soms kunnen kleine aanpassingen op een bepaald vlak in het leven van het kind er al voor zorgen dat er snelle/grote effecten zijn op de kindontwikkeling

30
Q

Waaraan kunnen kindsignalen nog gelinkt zijn, buiten een specifieke kindgerichte diagnose?

A

Aan een situationeel probleem
Aan een probleem met opvoeding
Aan een probleem met het gezin

31
Q

Kwaliteitsvolle diagnostiek is…

A

… evidence based!

32
Q

Welke 4 pijlers vinden we terug in vakkundige kinddiagnostiek?

A
  • Vakinhoud
  • Proces en cyclus
  • Methoden
  • Vaardigheden
33
Q

Welke kennis heb je nodig om vakinhoudelijke vragen te beantwoorden?

A

Kennis over
* typische ontwikkeling
* atypische ontwikkeling
* (dis)functionele eigenschappen van de opvoeding en het gezin

34
Q

Wat is het verschil tussen een cyclus en een proces?

A

Cyclus is meer afgebakend en kan zich herhalen. Een proces is meer het geheel van handelingen, denken en voelen om je oordelen op te bouwen

35
Q

Vakkundig oordelen

A

Oordelen volgens vakkennis en met een afgebakend professioneel doel.

36
Q

Diagnostiek

A

Vakkundige oordeelsvorming.

37
Q

Diagnostische cyclus

A

Het afgebakende verloop van de diagnostiek in de tijd, dat zich mogelijk herhaalt.

38
Q

Kinddiagnostische paradox

A

Situatie waarin je het kind moet onderzoeken dat hier niet om vraagt, terwijl de vragende ouders of andere betrokkenen mogelijk menen dat je hen niet moet onderzoeken.

39
Q

Informant(en)

A

De personen betrokken bij de opvoeding en de aanmelding van het kind.

40
Q

Ideografische duiding

A

Duiding of interpretatie die focust op hoe het functioneren van het kind en het gezin aangepast is voor de eigen context.

41
Q

Systematisch oordelen

A

Oordelen volgens minstens een basisplan voor hoe je de informatie verzamelt en verwerkt.

42
Q

Multi-informant, multi-method werkwijze

A

De werkwijze waarbij je informatie verzamelt van verschillende betrokkenen en met verschillende methoden.

43
Q

Impliciet oordelen

A

Oordelen waarbij je niet verwoordt wat je denkt en hoe je voelt over de kindsituatie, en waarom.

44
Q

Alledaags oordelen

A

Continu oordelen vanuit je gevoelens en automatische denken (en denkfouten).

45
Q

Evidence-based diagnostiek of handelen

A

Oordelen of handelingen die je vanuit vakkundige ‘evidentie’ of argumenten onderbouwt (bijv. met het kind en zijn omgeving).

46
Q

Proces

A

Een geheel van handelingen, denken en voelen om je oordelen op te bouwen.

47
Q

Diagnostische vaardigheid

A

Bekwaamheid om je denken te besturen en je emoties te reguleren zodat je standvastig en geldig oordeelt en handelt met het kind en zijn omgeving.

48
Q

Participerende diagnostiek

A

Diagnostiek waarbij je naast de rol van diagnosticus tegelijk een rol als behandelaar hebt met het kind.

49
Q

Zelfexpressie (van het kind)

A

De communicatie door het kind zelf van wat en hoe het denkt en voelt.

50
Q

Variabiliteit van de ontwikkeling

A

De ongelijkmatige groei van het kind. Zie ook ontwikkelingsvariabiliteit.

51
Q

Betrouwbaar oordeel

A

Een oordeel dat standvastig is tussen beoordelaars en in de tijd.

52
Q

Expliciet oordelen

A

Het bewuste proces van denken waarbij je gericht informatie verzamelt, met professionele technieken, om vragen over de situatie van het kind te beantwoorden.

53
Q

Vrij oordelen

A

Zonder voorafgaand plan besluiten nemen, met weinig controle van de manier waarop en waarom je informatie verzamelt.

54
Q

Valide oordeel

A

Een oordeel dat weerspiegelt wat je wilt meten.

55
Q

Deontologie

A

Voorschriften van een beroep over hoe je handelt met een cliënt of cliëntsysteem.

56
Q

Niet-participerende diagnostiek

A

Diagnostiek waarbij je alleen de rol van diagnosticus hebt met het kind en het gezin.

57
Q

Ecologisch valide informatie

A

Informatie die nauw aansluit bij het functioneren in het dagelijkse leven (dankzij een continuere steekproef van gedrag).

58
Q

Ethiek

A

Maatschappelijk voorgeschreven regels van gedrag, waarden en normen, zoals respect voor de medemens.