H03 : verhaalkenmerken : ( opbouw & structuur ) Flashcards

1
Q

plot

A

De plot of het eigenlijke verhaal ontstaat wanneer een vertelinstantie of verteller ( niet de auteur ) met de geschiedenis aan de slag gaat. De verteller ordent en presenteert de gebeurtenissen, beschrijft de personages, geeft dialogen weer, …

De plot kan verschillende verschillende soorten passages bevatten :
→ narratieve passages ( personages doen of maken iets mee )
→ descriptieve massages ( personages, de ruimte en de tijd worden beschreven )
→ dialogische passages ( personages voeren een gesprek )
→ betogende passages ( betoog gehouden door de verteller of een personage )
→ deliberative passages ( analyses, redeneringen, bedenkingen van de verteller of een personage )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

clifhanger

A

Het verhaal wordt op een spannend moment afgebroken. Dit is de zogeheten cliffhanger. De lezer krijgt hierdoor bepaalde verwachtingen over de afloop en wil hij weten of het ook zo uitdraait.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

open einde

A

Je weet niet echt hoe het afloopt, je bent als de lezer vrij om zelf te verzinnen wat er verder gebeurt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

gesloten einde

A

Alles is netjes afgerond.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

pointe

A

Wanneer er een onverwachte wending is op het einde, spreken we van een pointe. ( het begrip pointe wordt veel gebruikt bij poëzie, bij verhalen is het minder gebruikelijk )

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

climax

A

De climax van een verhaal is het punt waarop het hoogtepunt van de opgewekte spanning wordt bereikt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly