geneesmiddelenafbraak 1 & 2 Flashcards
biologische beschikbaarheid
fractie van de toegediende dosis die de systemische circulatie intact bereikt
bij iv: 100%
oraal: 0-100%
oraal: grafiek is een helling. Stof wordt eerst opgenomen, dan piek en dan afbraak
opp onder curva= AUC
biologische beschikbaarheid: AUC oraal/ AUC iv x 100%
geneesmiddel wordt eerst voor een deel vernietigd in maag-darm kanaal
daarna wordt een deel niet geabsorbeerd in de darm
een deel wordt vernietigd in de darmwand
en een deel wordt vernietigd in de lever (first pass)
henderson hasselbalch
ionisatiegraad, evenals vetoplosbaarheid en molecuulgrootte bepaald opname van geneesmiddel
alleen niet-geioniseerde vorm passeert membranen
geneesmiddel toediening
oraal: langs maag en first pass effect
IV, topicaal, rectaal, inhalation= komt niet in maag-darm kanaal en geen first-pass effect
verdelingsvolume
Vd= hoeveelheid geneesmiddel in lichaam/ concentratie geneesmiddel in bloed
volume bloed= 6L
interstitium= 12 L
lichaamswater totaal= 42 L
als Vd rond de 12 is weet je dat het in intersitium zit
als het rond 42 is dan in totale lichaamswater
als het Vd groter is dan 42, dan is het fictief verdelingsvolume, het zit dan ook in weefsel maar precies waar weet je niet
bij deze formule ga je ervan uit dat hele dosis in het lichaam komt, eig zou je rekening moeten houden met biologische beschikbaarheid
geneesmiddel in bloed
geneesmiddelen zijn kleine moleculen.
ze komen voor gebonden aan een eiwit (albumine) dan zijn ze niet werkzaam en los in het bloed, dan zijn ze wel werkzaam
alleen de vrije fractie is actief en kan gemetaboliseerd/uitgescheiden worden
vrije fractie neemt toe onder de volgende condities:
- gelijktijdig gebruik van meerdere geneesmiddelen die aan eiwit binden (competitie)
- nierinsufficientie (eiwitverlies)
- leverinsufficientie (< eiwitaanmaak)
metabolisme
Als je vreemde stof in lichaam krijgt gaat het lichaam er alles aan doen om dit weer te kunnen uitscheiden. Hiervoor moet het wateroplosbaar worden en dus zo geioniseerd mogelijk
Meeste metabolisme is in lever, hier worden hydrofielen groepen aan het stofje geplat, zo wordt het water oplosbaar
dit gaat in 2 fases:
fase 1: molecuul klaar maken om er een polaire groep aan te hangen
oxidatie, hydrolyse, reductie
fase 2: polaire groep aan molecuul hangen
acetyl, glucuronide, sulfaat
prodrug: wordt actief na metabolisme van de lever (first pass)
de meeste medicijnen zijn gelijk actief en worden minder actief na first pass
enterohepatische kringloop digoxine
oraal ingenomen–> maag-darm kanaal (galzouten toegevoegd–> poortader–> lever–> systemische circulatie
geneesmiddel kan binden aan de galzouten, de lever reabsorbeerd de galzouten weer en scheidt dit uit als er nieuw voedsel in het maag-darm kanaal is
geneesmiddel kan zo 2x vrijkomen en heeft dan weer opnieuw effect via de enterohepatische kringloop
enzymatische afbraak
0de-orde: afbraak van een vaste hoeveelheid per tijdseenheid: er kan dan geen halfwaarde tijd berekend worden
1e-orde: afbraak van een vast percentage per tijdseenheid, wel T1/2
bij 1e orde is er een overmaat aan enzymen, dosis van geneesmiddel maakt niet uit, afbraak gaat even snel
bij 0e orde wordt een vaste hoeveelheid per tijdseenheid afgebroken omdat je een beperkt aantal enzymen hebt. Dit is bv bij alcohol
herhaalde toedining: steady state
de meeste medicijnen worden oraal gegeven. Je voegt telkens een bepaalde onderhoudsdosis toe, hiermee kan je een bepaalde spiegel opbouwen, waarop het medicijn een goede werkzaamheid heeft met zo min mogelijk bijwerkingen
Als iemand acuut een middel nodig heeft, geef je in 1x een oplaaddosis IV
doseringsinterval
Als je oraal je onderhoudsdosis inneemt dan stijgt de concentratie in het bloed en daalt daarna weer
dit pieken moeten niet te groot zijn, ander krijg je last van bijwerkingen
Je moet hierin een middenweg vinden
klaring
klaring: aantal ml dat per tijdseenheid volledig an het geneesmiddel wordt ontdaan
klaring= Q x (Cin - Cout)/ Cin
Q= flow= 1,5 L/min Cin= inkomende concentratie (arterieel) Cout= uit de lever komende concentratie (veneus)
meestal neem je bloedmonster arterieel en veneus en meet je in totaal de lichaamsklaring. Je weet dan niet precies waar het is geklaard (nier, lever, longen)