Geneeskunde 2B3 HC week 6 - 1 t/m 4 Flashcards

1
Q

Sinds wanneer doen we in NL aan infectiepreventiebeleid?

A

In de jaren ‘60 het eerste beleid door de infectiecommissie
–> 1981-2018 een werkgroep infectie preventie (WIP) die de richtlijnen opstelde en een documentatiecentrum
–> ook nog Kwaliteitswet Zorginstellingen die de verantwoordelijkheden voor de GGD beschrijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is implementatie en hoe gebeurt dit voor de infectiepreventie?

A

Implementatie = procesmatig en/of planmatig invoeren van een vernieuwing of een verandering, belangrijk dat naleving gecontroleerd wordt

In elk ziekenhuis een afdeling Infectiepreventie (IP) die beleid, keuzes, richtlijnen en onderwijs ontwikkeld, zij hebben eigen professionele verantwoordelijkheid, daarnaast doen ze ook:
- meten aantallen infecties
- (on)gevraagd adviezen geven
- verantwoordelijk voor uitbraak management
–> uitvoeren van de richtlijnen wordt gecontroleerd door Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), daarnaast ook visitaties voor NIAZ-Qmentum (Nederlands Instituut Accreditatie ziekenhuizen), KRIZ (Kwaliteit afdeling Infectiepreventie), VMS (veiligheidsprogramma van overheid, wilt 50% reductie van onbedoelde schade in 5 jaar) en surveillance

Aansprakelijkheid ligt of bij het Ziekenhuis/Raad van Bestuur, medische specialist, BIG-geregistreerden (voor tuchtrechter) of niet-BIG-geregistreerden (voor strafrechter)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 3 dingen zijn belangrijk bij de preventie van ziekenhuisinfecties?

A
  • preventie van kolonisatie: voorkomen dan een micro-organisme zich blijvend nestelt
  • preventie van infecties: voorkomen dat de aanwezigheid van een micro-organisme leidt tot een infectie
  • antibioticabeleid: gericht op het voorkomen van resistentie en tevens het adequaat behandelen van een (vermeende) infectie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat is een ziekenhuisinfectie/nosocomiale infectie (NI)?

A

Is ontstaan tijdens of door het verblijf in het ziekenhuis en was niet aanwezig of incuberend bij opname, infectie moet evident zijn tijdens de opname of na ontslag
- causaal verband tussen het verblijf en de infectie
- in de praktijk: infectie moet na de eerste 2 dagen van opname ontstaan zijn of te herleiden naar een vorige opname/ingreep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de epidemiologie van nosocomiale infecties/ziekenhuisinfecties?

A

Heel erg afhankelijk van het ziekenhuis en het land
- endemisch heeft 5-10% van de opgenomen patiënten een nosocomiale infectie, in NL dus zo’n 100.000 infecties/jaar
- In de USA heeft 2 miljoen het, 25% hiervan komt op de IC en 90.000 patiënten sterven er aan, hierdoor zo’n 4.5-5.7 biljoen dollar kwijt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar komen nosocomiale infecties vandaan en waar is het risico erop afhankelijk van?

A

Risico afhankelijk van onderliggend lijden, uitgevoerde procedures/ingrepen en opnameduur

Komen van:
- endogeen: ontstaat vanuit eigen flora, bron is vaak normale commensalen van de huid, respiratoire tractus of gastro-intestinale tractus, moeilijker te voorkomen aangezien mensen het bij zich dragen, incidenteel is een reactivatie van een latente infectie de bron, een cave is geselecteerde resistente flora
- exogeen: besmetting heeft in het ziekenhuis plaatsgevonden en het micro-organisme komt daar vandaan, bron is vaak afkomstig uit de omgeving (Aspergillus (verbouwing), Legionella (leidingwater), MRSA (oppervlakten)) maar ook wel eens van de levende omgeving (medewerkers, bezoekers, andere patiënten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke manieren van transmissie van micro-organismen zijn er?

A

direct:
- contact: lichaam-lichaam contact (aanraking, zoenen, geslachtsgemeenschap)
- druppel: grote druppels van niezen/hoesten/spreken, over een korte afstand, depositie op conjunctiva en mucosa (hiervoor handhygiëne heel erg belangrijk!)

indirect:
- vehicle born: bijv. water, voedsel, linnen, apparatuur
- airborne: aërosole transmissie (1-5 µm), aerogeen als er disseminatie van airborne druppelkernen is; blijven gesuspendeerd in de lucht voor langere tijd, verspreiding afhankelijk van luchtstromen, kunnen over grote afstanden verspreiden
- vector: bijv. insecten (zelf geïnfecteerd of carrier, zelden nosocomiaal)
- parenteraal: via besmette injectienaalden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de universele preventie maatregelen?

A

Dit zijn de algemene preventie maatregelen:
- belangrijk voor de patiënt en arts
- dienen altijd, ongeacht de (vermoedelijke) diagnose, uitgevoerd te worden
- uitvoering dient plaats te vinden bij elk (te verwachten) contact met muceuze membranen en/of lichaamsvloeistoffen, ongeacht zichtbaar bloed
- uitzondering: zweet

Bestaat uit:
- persoonlijke hygiëne (geen sieraden, lange haren in een staart, geen nagellak, etc.)
- handhygiëne
- asepsis: iets dat steriel is mag niet vervuild raken in het proces
- decontaminatie: desinfecteren huid voor prikken van een infuus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste porte d’entrées?

A
  • direct huidcontact
  • niet-intacte huid (wonden, puncties)
  • muceuze membranen (conjunctiva, tractus gastro-intestinalis, tractus respiratorius, tractus uro-genitalis)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn extra preventieve maatregelen?

A

gebaseerd op de transmissieroute van een specifiek micro-organisme, bijv. bronisolatie bij een micro-organisme dat via contact, druppels, aerogeen of een combinatie hiervan kan worden overbracht
- doel: beschermen van andere personen

Voorbeelden:
- beschermende isolatie: bij immuun gecompromitteerde patiënten, groot belang dat ze niet worden blootgesteld aan micro-organismen omdat hun afweer verminderd is
- universele isolatie: bedoeld voor zowel de patiënt als de omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is de surveillance van infectiepreventie en wat zijn de meest voorkomende nosocomiale infecties?

A

Het meten, terugkoppelen, invoeren van een interventie en opnieuw meten, hiervoor richtlijnen en procedures + interventies en educatie nodig
- 2x per jaar wordt het aantal nosocomiale infecties geteld, landelijke prevalentie van ong. 5%
- meest voorkomend: postoperatieve wondinfectie (POWI, 25%), UWI (24%), luchtweginfectie (21%), sepsis (15%)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn nieuwe infectieziekten (emerging) en wat zijn opnieuw opgekomen (re-emerging) infectieziekten in deze tijd?

A

Emerging: hiv/AIDS, veteranenziekte (Legionella), ziekte van Lyme, hepatitis C en D, ebola hemorragische koorts, hantavirus, Sars-CoV-19, monkeypox

Re-emerging: tuberculose, malaria, syfilis, difterie, kinkhoest, mazelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn redenen van de opkomst van infectieziekten?

A
  • klimaatverandering
  • toegenomen mobiliteit wereldbevolking
  • toegenomen menselijk risicogedrag (meer SOA’s door veranderd seksueel gedrag)
  • toegenomen resistentie van ziekteverwekkers tegen antibiotica
  • falende tijdige detectie van infectieziekten (surveillance)
  • mislukte bestrijding van vectoren (muggen)
  • ontbossing en andere ingrepen in het milieu
  • sociale desintegratie in bepaalde landen (burgeroorlogen)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de belangrijkste categorieën infectieziekten?

A
  • gastro-intestinale infecties
  • HIV/AIDS
  • meningitis
  • respiratoire infecties
  • seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA)
  • virale hepatitis
  • ziekenhuisinfecties en (multi)resistente micro-organismen
  • ziekten uit het Rijksvaccinatieprogramma
  • zoönotische ziekten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat houdt de Wet publieke gezondheid (2008) in?

A

Zegt over bestuurlijke verantwoordelijkheid en uitvoering van de bestrijding het volgende:
- verantwoordelijkheid voor bestrijdingsmaatregelen in de bevolking ligt bij de burgemeester, de gemeentelijke gezondheidsdienst (GGD) is de adviserende en uitvoerende dienst waarmee de behandelaar in de praktijk te maken heeft
- bij het geval van uitbraken/epidemieën met potentieel nationale/internationale implicaties komt de regie van de bestrijding in de handen van de minister van VWS, adviserende en uitvoerende dienst op landelijk niveau is het Centrum infectieziektebestrijding van het RIVM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke indeling maakt de Wet publieke gezondheid (2008) m.b.t. verschillende ziekten met een meldplicht?

A

A: gedwongen opname tot (thuis)isolatie, gedwongen onderzoek, quarantaine en verbod van beroepsuitoefening: pokken, polio, SARS, virale hemorragische koorts, MERS-CoV, COVID-19
B1: gedwongen opname tot (thuis)isolatie, gedwongen onderzoek en verbod van beroepsuitoefening: humane infectie met aviair influenzavirus, difterie, pest, rabiës, tuberculose, monkeypox
B2: verbod van beroepsuitoefening: buiktyfus, cholera, hep.A/B/C, kinkhoest, mazelen, paratyfus, rubella, shigellose, shiga-toxine producerende E. coli, invasieve groep A streptokokkeninfecite, voedselinfectie (2+ mensen), enterohemorragische E. coli infectie
C: geen dwingende maatregelen, melding en persoonsgegevens nodig om ziekten te beperken en bron te detecteren: antrax, bof, botulisme, brucellose, Creutzfeldt-Jakob, gele koorts, H. influenzae type B, hantavirusinfectie, legionellose, leptospirose, listeriose, malaria, mingokokkenziekte, MRSA (buiten ziekenhuis), invasieve pneumokokkenziekte bij kinderen t/m 5 jaar, psittacose, Q-koorts, tetanus, trichinose, West Nile virus

17
Q

Voor welke mensen zijn er meldings- en informatieplichten?

A

Artsen:
- melden bij vermoeden: bij vermoeden (of vaststelling) van een patiënt met een groep A ziekte dit direct melden aan de GGD in het werkgebied, nog voordat de uitslag bekend is, dit zijn o.a. MERS, pokken, poli, SARS, virale hemorragische koorts (COVID-19 melden bij vaststelling met PCR of gevalideerde AG test)
- melden na vaststellen: na vaststelling binnen 1 werkdag melden aan de arts infectieziektenbestrijding van de GGD in het werkgebied, bij alle overige ziekten uit andere groepen (B1, B2, C), 2(+) MRSA meldingsplichtig als de bron buiten het zieken-/verpleeghuis ligt, voedselinfecties bij 2(+) mensen
- melden van ongewone verheffingen in de praktijk: veel gevallen van een ziekte niet behorend tot groep A, B en C maar die wel een gevaar voor de volksgezondheid kan vormen

Hoofden van laboratoria: alle meldingsplichte ziekten uit groep A, B1, B2 en C na vaststelling binnen 1 werkdag melden bij de GGD

Hoofden van instellingen: hoofd van instelling waar voor infectieziekten kwetsbare populaties verblijven of samenkomen voor 1/meer dagdelen per etmaal, ziekten zijn: maag- en darmaandoeningen, geelzucht, huidaandoeningen, andere ernstige aandoeningen van vermoedelijk infectieuze aard (kan in desbetreffende populatie of verzorgend/begeleidend personeel)

18
Q

Welke methoden van infectieziektebestrijding zijn er?

A
  • gezondheidsbescherming: waterzuivering, riolering, afvalverwijdering, technische hygiëne heeft de grootste gezondheidswinst gemaakt!
  • gezondheidsvoorlichting en opvoeding: handen wassen, condoom gebruik
  • vaccinatie/immunisatie/profylaxe: grootste succes op gebied van gezondheidswinst, RVP van groot belang, in NL vaccinatie niet verplicht (andere landen soms wel)
  • aangifte infectieziekten: surveillance, doorgeven aan de GGD
  • secundaire preventie: geïnfecteerde in een vroeg stadium opsporen bijv. met mobiele screeningsunit
  • bron-contact onderzoek: bijv. bij uitbraak Legionella
  • outbreak onderzoek: bij een epidemie die vrij plots ontstaat
19
Q

Welke infectieziekten zijn in het RVP (rijksvaccinatieprogramma) opgenomen?

A
  • DKTP en DTP: difterie, pertussis, tetanus, poliomyelitis
  • HiB: H. influenzae type B
  • BMR: bof, mazelen, rubella
  • MenC: meningokokken groep C
  • HepB: hepatitis B
  • Pneu: pneumokokken
  • HPV: humaan papilloma virus
  • Rota: rotavirus, sinds januari 2024

–> met uitzondering van HPV vaccineert ong. 83% van de bevolking in NL zich op vrijwillige basis

Andere vaccinatieprogrammas: HepB voor risiogroepen (prostituees, homo- en biseksuele mannen, harddrugsgebruikers) en gezondheidswerkers (artsen, tandartsen, verpleegkundigen, verloskundigen, laboranten), influenza vaccinatie (actieve immunisatie ouderen en andere risicogroepen), reizigersimmunisatie, BCG-vaccinatie van kinderen uit endemische gebieden, vaccinatie op maat

20
Q

Wat is de OSIRIS en ISIS

A

OSIRIS: online system of infectious diseases registration within ISIS; infectieziekten surveillance informatiesysteem, hier komen alle infectieziekte meldingen van alle GGDs uit NL bij elkaar

21
Q

Wat is het verschil tussen natuurlijke resistentie en verworven resistentie?

A

Natuurlijke resistentie: wild-type resistentie, is van nature aanwezig in een micro-organisme, bijv. gramnegatieve bacteriën zijn van nature resistent tegen vancomycine (want een te groot molecuul om de porie-eiwitten in de buitenmembraan te passeren) of S. aureus voor metronidazol (werking alleen anaeroob)

Verworven resistentie: er zijn 2 mechanismen mogelijk:
- door spontane mutaties in het chromosomaal DNA, bacteriën hebben een hoge delingssnelheid (20 min), mutatiefrequentie speelt een rol en het kan ten koste gaan van virulentiefactoren
- door opname van vreemd DNA, 2 manieren: 1) transformatie, inbouwen van vrij DNA in het chromosoom, 2) conjugatie, opname van plasmidaal DNA (extrachromosomaal DNA, 1 plasmide bevat soms meerdere resistentiegenen)

22
Q

Waardoor kan resistentieontwikkeling uitgelokt worden?

A

Door het geven van antibiotica, vooral bij een te lage dosering
- minimaal inhiberende concentratie (MIC); concentratie waarbij 90% van de bacteriën in groei worden geremd
- mutant prevention concentration (MPC); concentratie antibiotica waarbij ook mutanten van de bacterie worden geremd,
–> muntant selection window; concentraties tussen MIC en MPC, als je hierbinnen antibiotica geeft bestaat het risico dat mutanten overblijven die opnieuw kunnen gaan uitgroeien

23
Q

Welke 4 resistentiemechanismen zijn er?

A
  1. blokkeren van het binnengaan van antibiotica
  2. actief wegpompen van antibiotica uit de cel
  3. kapot maken van het antibiotica (enzymatisch knippen), bijv. bèta-lactamase
  4. veranderen van het aangrijpingspunt van antibiotica, bijv. verandering van PBP door MRSA
24
Q

Wat is MRSA en waarom komt dit in NL niet erg vaak voor?

A

Meticilline resistente S. aureus
- transmissie mogelijk van mens-op-mens
- bacterie brengt niet PBP2 maar PBP2a (wordt gecodeerd door MecA-gen) tot expressie waardoor bèta-lactam antibiotica niet meer werkzaam zijn
- het is resistent tegen alle bèta-lactam antibiotica (antibiotica die superieur is aan alle andere antibiotica)
- MecA-gen is via transformatie vanuit andere stafylokokken ingebouwd in het chromosoom van S. aureus, niet direct gelinkt aan gebruik van antibiotica (dus niet door spontane mutaties)
- vooral in Zuid-Europa veel voorkomend, in NL rond de 1-2%, komt door:
~ restrictief antibioticabeleid: alleen op recept verkrijgbaar, aandacht besteed aan tijdig beginnen EN stoppen (maximaal effect en minimale resistentie), duidelijke richtlijnen vanuit SWAB wanneer, hoe lang en welk bepaald type, ieder ziekenhuis moet een A-team hebben (bewaken kwaliteit voorschrijfgedrag, tenminste arts-microbioloog, internist-infectioloog, ziekenhuisapotheker)
~ search-and-destroy beleid: in NL worden MRSA-dragers actief opgespoord door in kaart brengen risicogroepen, hierna patiënt in isolatie verplegen, bij bewezen dragerschap d.m.v. antibiotica en wassen van de huid met chloorhexine de bacterie eradiceren

25
Q

Welke antibiotica zijn bèta-lactam antibiotica?

A

Worden veel toegepast, weinig bijwerkingen, goedkoop, werkt als bactericide
- penicilline: benzylpenicilline, feneticilline, flucloxacilline, amoxicilline, augmentin (amoxicilline + clavulaanzuur)
- cefalosporinen: 1e generatie cefazoline, 2e generatie cefuroxim, 3e generatie ceftriaxon
- carbapenems: meropenem

26
Q

Wat is een BMRO?

A

BMRO: bijzonder resistent micro-organisme
Een micro-organisme met resistentie voor veel of belangrijke antibiotica welke zich snel/makkelijk kan verspreiden
–> vanaf ESBL/AmpC
–> patiënt wordt niet direct zieker, maar de behandeling is veel lastiger; vaak een inferieure behandeling, i.v. toediening, meer bijwerkingen, langere opnameduur, moeilijker weg te krijgen, nauwelijks nieuwe antibiotica en hogere sterfte

27
Q

Wat zijn de verschillende soorten bèta-lactamasen?

A

Bèta-lactamasen: kapot maken van het antibioticum voor het het micro-organisme kan afbreken
- Eenvoudig bèta-lactamase: ongevoelig voor penicillinen (soms ook 1e/2e generatie cefalosporinen)
- Extended spectrum bèta-lactamase (ESBL): ongevoelig voor penicillinen en cefalosporinen (alle generaties), prevalentie van ESBL in NL ong. 5-10%, niet actief zoeken naar de bron maar voorkomen van verspreiding van een resistente bacterie is wel belangrijk, eradicatie is niet mogelijk dus je moet spontaan de bacterie kwijtraken of je hebt levenslang dragerschap
- AmpC: ongevoelig voor penicillinen en cefalosporinen
- Carbapenemase: ongevoelig voor penicillinen, cefalosporinen en carbapenems, alleen bij gramnegatieve bacteriën

28
Q

Hoe vindt overdracht van bèta-lactamasen plaats?

A

Vaak via plasmiden; vermenigvuldigen zich mee met de deling van de bacterie, overdracht tussen gramnegatieve bacteriën is mogelijk door vorming van een pilus

Problemen zijn:
- uitwisseling tussen bacteriesoorten is mogelijk
- vaak resistentiegenen tegen meerdere klassen antibiotica
- mogelijk ook overdracht van virulentiefactoren

29
Q

Wat zijn verschillende redenen voor een toename van resistentie?

A
  • toegenomen gebruik antibiotica: zowel humane als veterinaire geneeskunde
  • verandering in patiëntenpopulatie: meer immuun gecompromitteerden, meer ICU (ziekere patiënten)
  • toegenomen frequentie van reizen: verspreiding
30
Q

Waarom worden in de publieke gezondheid wiskundige modellen gebruikt?

A

Empirische studies kosten heel veel tijd en zijn erg duur, daarnaast zijn de uitkomsten afhankelijk van context en zorgt de transmissie via (in)directe interactie tussen mensen voor een complex beeld

31
Q

Wat is het basis-reproductiegetal (R0)?

A

Staat voor het aantal secundaire besmettingen per primair geval in een volledige vatbare populatie (geen vaccinatie of immunisatie
- R0 >1, sprake van een epidemie, want er is wel uitbraak
- R0 = 1, je kunt dan vaak spreken van een endemische ziekte
- R0 <1, geen sprake van een epidemie, want er is geen uitbraak

Voorbeelden: Ebola had een R0 van 1,5-2,5 maar bijv. mazelen van 12-18

32
Q

Wat is het SIR-model?

A

Susceptible (vatbaar), infected (besmettelijk) en recovered (immuun)
–> bij een infectie verschuiven de verhoudingen door de tijd heen
- in eerste instantie is iedereen vatbaar (1e lijn), geen besmettingen en niemand immuun, maar op den duur ontstaan er meer besmettingen (2e lijn) waardoor de groep vatbare mensen afneemt en tot slot worden meer mensen immuun en steeds minder mensen vatbaar/besmet (3e lijn)
- model houdt geen rekening met: geboorte/sterfte, geen levenslange immuniteit, leeftijdsstructuur, oversterfte, seizoenseffecten, variabiliteit in vatbaarheid

33
Q

Welke berekeningen kun je uitvoeren met het SIR-model?

A

S + I + R = 1, 2 parameters:
- β = transmissie-snelheid, van vatbaar naar besmet (contact rate x kans op transmissie)
- γ = herstelsnelheid, van besmet naar immuun, is 1/γ = D (gemiddelde duur in compartiment I (besmetting))

Dit vormt:
–> verandering van S wordt aangegeven met dS/dt (= -β x S x I)^2, staat voor de afname van nieuwe infecties
–> verandering van I wordt aangegeven met dI/dt (= +β x S x I - γ x I), staat voor toename van nieuwe infecties (vanuit S naar I), min de hoeveelheid mensen die immuun worden
–> verandering van R wordt aangegeven met dR/dt (= +γ x I), staat voor toename van mensen die immuun zijn

Voorwaarde voor een uitbraak is dat dI/dt > 0, dus β/γ >1 of ook wel: R0 = β/γ = β x D (mate van transmissie x duur infectieus) = b x c x D (besmettingskans x aantal contacten per tijd x gemiddelde duur infectie)

34
Q

Welke varianten zijn er op het SIR-model?

A

Zie afbeelding!

  • SIR: origineel
  • SIS: infectie geeft geen immuniteit, waardoor men na infectie weer vatbaar is
  • SIRS: immuniteit gaat op den duur verloren, waardoor men weer vatbaar wordt
  • SEIR: bij besmetting eerst latente fase, voordat er infectie optreedt (E = exposed)
35
Q

Op basis van welke factoren is R0 te schatten?

A
  • aanwezige data over alle parameters (meestal niet beschikbaar)
  • R0 ~ L / A (gemiddelde levensverwachting / gemiddelde leeftijd van infectie)
  • R0 = 1 / S oftewel R0 x S = 1
  • leeftijdsverdeling en seropositieven kunnen in de berekening worden gebruikt (complexer)
36
Q

Wat is het verband tussen R0 en de kritische vaccinatiegraad?

A

Kritische vaccinatiegraad: hoeveel % van de bevolking gevaccineerd moet worden om infectie-uitbraken te voorkomen (kudde-immuniteit), afhankelijk van de R0
–> tenzij er sprake is van: onvoldoende werkende vaccinatie, waning effect van vaccinatie (verliest zijn werking), clustering (bevolkingsgroepen die niet vaccineren)
–> dan veranderd de kritische vaccinatiegraad: f = [1 - (1/R0)] / P (vaccineffectiviteit)
–> het kan ook voorkomen dat de leeftijd waarom mensen geïnfecteerd raken gaat veranderen: R0 = L / A wordt omgeschreven in vaccinatie fractie q: Aq = A / (1-q) waarbij Aq leeftijd bij besmetting is, de mensen die de infectie krijgen zijn dus dan ouder (bijv. moeders die baby’s kunnen krijgen, gevaarlijker)

Stel een fractie (f) is gevaccineerd, dan is er GEEN epidemie als f > 1 - (1/R0) –> komt van (1-f) x R0 < 1
–> voorbeeld: een infectie heeft een R0=4, dus 1-(1/4) = 0,75, dus 75% is de kritische vaccinatiegraad (minimale vaccinatiegraad), hoe hoger R0 wordt, hoe meer mensen gevaccineerd moeten worden

37
Q

Wat heeft heterogeniteit met infectieziekten te maken?

A

Veel heterogeniteit van infectieziekten in een bevolking door: geografische factoren (clustering), leeftijd, sekse, risicogroepen, complexe netwerken (bijv. seksueel gedrag), vatbaarheid voor infecties

-> op en geven moment zeiden ze dat het deterministische compartimenten model (SIR, toeval speelt geen rol) onvoldoende rekening houdt met de variatie van beïnvloedende factoren –> daarom werken ze in het echt met stochastische individual-based simulatie waarbij rekening wordt gehouden met kansberekeningen