Geneeskunde 2B3 HC week 2 - 5 t/m 7 Flashcards

1
Q

Wat is het antifosfolipidensyndroom (APS/APLS) en wat zijn de criteria?

A

Kan zowel primair als secundair (bijv. bij SLE, Sjögren of MCTD), om ervan te k unnen spreken moet 1 van de volgende criteria aanwezig zijn i.c.m. antifosfolipiden-antistoffen
- arteriële en/of veneuze trombose
- recidiverende vruchtdood (door doorbloedingsstoornissen van de placenta)

Vaak is er ook:
- trombopenie door verbruik van bloedplaatjes
- Livedo reticularis: cyanotische kringen op de huid die grillig zijn (veroorzaakt door ischemie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn antifosfolipiden-antistoffen (APLA) en hoe zijn deze aan te tonen?

A

Zijn niet per definitie gericht tegen fosfolipiden maar auto-antistoffen tegen cardiolipine (dubbele fosfolipide), de belangrijkste targets zijn β2-glycoproteïne-1 (induceert activatie van trombocyten en activeert fosfolipiden in endotheel, bij antistoffen een activatie van de stolling maar stollingstijd in het lab is verlengd) en andere stollingsfactoren maar er zijn vele targets en meerdere groepen van antistoffen met deels een overlappende specificiteit
- bij mensen met een vals-positieve Wasserman test (Leus test) moet je denken aan chronische infecties of SLE

Antistoffen aantonen: kan bij 2-4% van de gehele populatie
- Lupus anticoagulans test: test met een verlenging van de aPTT (stollingstijd) die niet gecorrigeerd kan worden met normaal plasma, leidt normaal tot trombose maar bij APLA vallen fosfolipiden die normaal voor de stolling bij de test moeten zorgen aan waardoor het bloed niet stolt –> door normaal plasma toe te voegen wordt het tekort aan een stollingsfactor uitgesloten (minder C3 en C4 in het bloed)
- Anticardiolipine-antistoffen (ACL)
- Antistoffen tegen β2-glycoproteïne-1 (apolipoproteïne H (Apo-H))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bij welke ziektes komt SLE secundair voor?

A

Bij gegeneraliseerde auto-immuunziekten is vaak overlap:
- SLE: 60% van SLE heeft APS, waarvan de helft trombose krijgt
- syndroom van Sjögren
- mixed connective tissue disease (MCTD)
- systemische sclerose (sclerodermie, CREST-syndroom)
- reumatoïde artritis (RA)
- polymyositis (ontsteking spieren)
- dermatomyositis (ontsteking spieren met huidafwijkingen)
- APS bij lupus-like syndroom: 1-3 criteria voor SLE bij APS

–> bij een herseninfarct < 50 jaar heeft 2-46% APLA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welk risico geeft APS tijdens de zwangerschap?

A

Verhoogde kans op vruchtdood, vooral in het tweede trimester van de zwangerschap
- verhoogde kans op pre-eclampsie en trombose
- kans op levend kind is slechts 30%
- gelijk beginnen met aspirine (lage dosis, wel maand voor geboorte stoppen i.v.m. risico op open ductus Botalli), laagmoleculaire heparine (LMWH, passeert de placentabarrière niet) of beide –> kans op levend kind neemt toe met 70%

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de epidemiologie van APS en welke soorten heb je?

A

Van de 35.000 dat veneuze trombose in NL voorkomt worden 1500 veroorzaakt door APS (5-30% heeft APLA), bij arteriële trombose zijn er 215 van de 5000 ten gevolge van APS

Soorten: trombotic APS, obstetric APS, catastrophic APS, Sneddon syndrome

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe is de behandeling van APS/APLS?

A

Kan uit de volgende middelen bestaan:
- reguliere antistolling: vitamine K-antagonisten, heparine; DOACs niet geïndiceerd, trombocytenaggregatieremmers (bijv. aspirine) in een dosis van 80-100 mg/dag, bij zwangerschap LMWH
- immuunglobulinetherapie
- rituximab: remmen ontwikkeling tot plasmacellen (remt niet bestaande plasmacellen)
- plasmaferese: wegvangen auto-antistoffen
- statinen: beschermt tegen cerebrovasculaire accidenten

–> duur van de behandeling is levenslang met een streefwaarde INR van 3.0-3.5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe is de prognose van APS/APLS?

A

Er is een verhoogd risico op trombose (veneus en arterieel), bloedingen door de antistollingsbehandeling en vroege ontwikkeling van atherosclerose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe maak je onderscheid tussen verschillende gegeneraliseerde auto-immuunziekten

A

Zie afbeelding!

  • elke gegeneraliseerde auto-immuunziekte heeft zijn eigen
    gezicht (kenmerk)
  • de meeste uitingen van gegeneraliseerde
    auto-immuunziekten zijn niet specifiek
  • classificerende diagnose is gebaseerd op kenmerkende combinatie verschijnselen
  • diagnose is belangrijk i.v.m. behandeling, controles, prognose en wetenschappelijk onderzoek
  • als een patiënt aan criteria van >1 auto-immuunziekte
    voldoet, is de klinische relevantie doorslaggevend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een amaurosis fugax?

A

Een TIA van het oog waarbij een klein bloedvat in het oog verstopt is
–> hierdoor kun je tijdelijk slecht zien, meestal lost dit zich snel op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is Cystische Fibrose (CF)?

A

Gestoord transport van zouten (vooral chloor)
- zweetklieren (op de huid) produceren veel zweet waarin veel NaCl zit want de terugresorptie van NaCl is verstoord
- normaal werkt CFTR als chloorkanaal, deze is kapot bij mensen met CF (geen/verminderd chloor transport) waardoor in de darmen en luchtwegen een tekort aan Cl-, Na+ en H2O ontstaat en het droog is (wat zorgt voor obstipatie door taai slijm) of gestoord transport in luchtweglumen en kapotte cilia door ophoping van taai slijm
- secundair aan chloortransport is er (passief) transport van Na+ en H2O
- heeft hierdoor een beperkte levensverwachting (ong. 50 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Is CF erfelijk?

A

Meest voorkomende erfelijke aandoening onder Kaukasische patiënten met een dragerschap van 1:30
- autosomaal recessieve aandoening
- kans dat ouders elkaar treffen is 1 op 900 en kans dat zij een kind met CF krijgen 1 op 4 –> theoretisch 1 op 3600 kans, in de praktijk is de kans kleiner
- gen voor CFTR ligt op chromosoom 7, meer dan 2000 verschillende mutaties bekend welke de ernst van de ziekte bepalen (brede spreiding aan klinische presentatie en levensverwachting); Δf508 is het meest voorkomend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de epidemiologie van CF?

A

Prevalentie van 1250 en incidentie van 40-50 nieuwe patiënten per jaar
- levensverwachting is 50 jaar (vroeger 15 jaar) tot normaal
- sinds 2011 hielprikscreening voor CF; hierdoor geen onnodig lange vertraging van de diagnose bij baby’s die niet meteen ziek zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe is de diagnostiek van CF?

A

Gouden standaard is de zweettest: hoeveelheid zweet gelijk als bij gezonde mensen, maar samenstelling verschilt want er zit teveel chloor en meer chloor dan natrium in

Alternatief: genetisch onderzoek waarbij gezocht wordt naar 2 mutaties die specifiek zijn voor CF (>2000 mutaties bekend) OF een neus-/darmslijmvlies potentiaalmeting (vaak bij volwassen met een sterke verdenking maar geen uitkomsten uit andere onderzoeken)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hoe is de klinische presentatie van een patiënt met CF en hoe is dit verschillend tussen baby’s en volwassenen?

A

Multi-orgaanziekte waarbij eerst de pancreas wordt aangetast, hierna lever en darm (+ evt. glandula parotis, ovaria, cervix, uterus, testis en vas deferens) en uiteindelijk zijn de longen het levensbepalende orgaan

Symptomen:
- CF-stigmata: heeft iedereen; geringe lengtegroei, laag gewicht, tonvormige thorax, clubbing (trommelstokvingers/horlogeglas nagels)
- Bij baby’s voornamelijk klachten van tractus digestivus: meconiumileus, langer icterisch na geboorte, vette volumineuze ontlasting, opgezette buik, verminderde eetlust, groeiachterstand, hoog zoutverlies bij zweten + recidiverende luchtweginfecties
- Bij volwassenen voornamelijk klachten van tractus respiratorius: recidiverende luchtweginfecties, obstructies, exocriene/endocriene pancreasinsufficiëntie (eerst exocrien, dan endocrien), levercirrose, portale hypertensie, bloedingen, tekort aan vetoplosbare vitamines, neuspoliepen, zonnesteek, osteoporose
- 100% van de mannen is onvruchtbaar (afwezigheid vas deferens) maar produceren normaal zaad, vrouwen kunnen een normale of afgenomen fertiliteit hebben –> kunnen wel allebei met medische hulp biologische kinderen krijgen

–> na een transplantatie houdt de patiënt CF maar zijn er wel CFTR-kanalen in de longen waardoor de ziekte niet opnieuw zal ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Welke pulmonale afwijkingen hebben patiënten met CF in de kliniek?

A

Ontstaan vaak snel na de geboorte door schade + minder goede passage en minder klaring van sputum wat meer schade geeft (vicieuze cirkel) –> kan leiden tot bronchiëctasieën (blijvend uitgezette bronchi), allergische reacties op Aspergillus (ABPA), hemoptoë maar ook een pneumothorax of een pulmonale hypertensie (cor pulmonale)
- vooral last bij uitademing (inademing vaak normaal)
- onderzoek: sputum, X-thorax, CT-scan, spirometrisch onderzoek (typische kerktoren)

CF-patiënt heeft geen steriele luchtwegen omdat slijm blijft hangen en micro-organismen kunnen nestelen, vaak gekoloniseerd met het volgende:
- S. aureus
- Pseudomonas: meeste CF’ers eindigen hier mee, gram- en meest gevreesde bacterie (onvoorspelbare gevoeligheid voor antibiotica)
- Burkholderia cepacia complex (BCC); gram-, ernstig
- Schimmels
- Virussen: berucht door uitlokken van exacerbaties
- Atypische mycobacteriën

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe is de behandeling van CF?

A

Orkambi; is een chloortransportmodulator en zorgt voor een correctie van elektrolyten (grijpt dus hoger in het proces aan dan het behandelen van de infecties), specifiek voor ΔF508-mutatie en klasse-III-mutatie, wordt tegenwoordig vergoed
–> nog 3 andere chloortransportmodulatoren die geregistreerd zijn en vergoed worden (Kaftrio, ivacaftor, tezacaftor, elexacaftor); hiermee in totaal medicatie voor 90% van de patiënten –> andere 10% komt door zeldzame mutaties en mutaties die geen aanknopingspunt bieden
–> wel is het vaak heel breed en belastend, want ook goede voeding, voorkomen en vroeg behandelen van infecties (sputumdrainage) en behandelen van complicaties is belangrijk (m.b.v. eindeloze fysiotherapie, heel veel antibiotica en een longtransplantatie)
–> ook zorgt het niet voor genezing en zou stoppen leiden tot het terugkomen van de ziekte

17
Q

Waaruit bestaat de voedingstherapie van CF?

A
  • toedienen verteringsenzymen
  • hoge calorische intake van zowel vetten, suikers, melk en zout (minder van belang door nieuwe medicatie)
  • suppletie van vitamines
  • veel drinken
  • vezelrijke voeding om obstructie te voorkomen
18
Q

Hoe worden luchtweginfecties bij CF voorkomen?

A

Belangrijk hiervoor is fysiotherapie; clearance verbeteren d.m.v. sporten en hoesten
- contacten tussen CF-patiënten zijn niet handig; overdragen van infecties
- kruisinfectiepreventie
- goed antibioticabeleid (per os, i.v. of via inhalatie, onderhoudsdosis en zo nodig suppressieve therapie)
- bij een infectie direct agressief behandelen
- streven naar het elimineren van Pseudomonas

19
Q

Hoe is de behandeling van pulmonale en extrapulmonale complicaties bij CF?

A

Pulmonaal: adequaat behandelen door;
- draineren van een pneumothorax
- antibiotica, stollingscorrectie of embolisatie bij hemoptoë
- zuurstoftoediening
- voorschrijven van slijmverdunners

Extrapulmonaal: bij diabetes insuline (OAD), vetoplosbare vitamines en verteringsenzymen suppleren, bij neuspoliepen/DIOS chirurgisch ingrijpen (zo nodig ligatie (afbinden) van de oesofagusvarices), osteoporose voorkomen of behandelen

20
Q

Wat zijn de psychosociale aspecten van CF?

A
  • hebben een beperkte levensverwachting
  • vaker depressieve klachten (gevoel in de steek gelaten te zijn)
  • gezondheid gaat steeds verder achteruit; hierdoor in toenemende mate tijd kwijt aan therapie en opvolgen van leefregels
  • kans op (sociaal) isolement
  • grote consequenties voor wel/niet stichten van een gezin en een baan - erg lastig door opeens een langere levensverwachting: worden nu ineens ouder en dus spijt over niet studeren/werken (pensioen)), kunnen veel meer werken, reizen en sporten, maar ook kans op een relatiecrises, zorgverlener worden, overgewicht krijgen, grijs worden, etc.
21
Q

Wat is de epidemiologie van lagere luchtweginfecties bij kinderen?

A

Wereldwijd doodsoorzaak nr.1 bij kinderen <5 jaar (4,5 miljoen doden per jaar)
- 25% mortaliteit bij niet behandelen (laatste tijd wat vaker door moeilijk leverbare medicatie)
- bijv. bronchiolitis, pneumonie, COVID-19

22
Q

Wat zijn risicofactoren voor lagere luchtweginfecties?

A
  • leeftijd <5 jaar of >65 jaar
  • chronische longaandoening (astma/CF/BPD)
  • hypotonie en/of aspireren
  • immuundeficiëntie (primair of secundair)
  • congenitale afwijkingen van long of hart
23
Q

Wat is bronchiolitis en wat zijn de kenmerken:
- veroorzaker
- symptomen
- risicogroepen
- diagnostiek ?

A

Acute virale luchtweginfectie, meestal veroorzaakt door RSV
- voornamelijk in herfst-/winterseizoen
- veroorzaker: bijna alle kinderen maken RSV-infectie voor 2 jaar door, ong. 1% heeft een ziekenhuisopname nodig waarvan 10% een IC-behandeling en beademing
- symptomen: vooral zuigelingen <1 jaar die aansluitend op een verkoudheid een snel progressieve dyspnoe, koorts of verhoging hebben (subfebriel) en intrekkingen met diffuus inspiratoir crepiteren en expiratoir piepen
- risicogroepen: bij zuigelingen <2 mnd. kans op apnoe en bij kinderen met nauwe luchtwegen een ernstiger beloop ook na 1e jaar; ex-prematuren, bronchopulmonale dysplasie, aangeboren hartafwijking, aangeboren long- en luchtwegafwijking
- diagnostiek: RSV PCR sneltest in neusspoelsel, transcutane zuurstofsaturatie, X-thorax draagt niet bij aan diagnose maar evt. om te kijken dreiging respiratoir insufficiënt (hyperinflatie of atelectasen), verder vaak een algemeen bloedbeeld (leukocyten, CRP) en bloedgassen (zuurbase-evenwicht)

24
Q

Wat zijn de volgende kenmerken van een bronchiolitis:
- behandeling
- preventie
- prognose ?

A
  • behandeling: klinisch en ondersteunend (zuurstofsuppletie (IC beademen), voldoende vochtinname), evt. een bronchusverwijder (SABA) als het een merkbaar effect op de ademfrequentie heeft, corticosteroïden niet evidence-based geïndiceerd
  • preventie: passieve immunisatie (met palivizumab), wel kostbaar en slechts beperkt effect dus alleen bij kinderen met een hoog risico
  • prognose: gunstig met restloos herstel, geen immuniteit tegen nieuw RSV infectie, geen relatie met atopie, bij RSV in 1e levensjaar verhoogd risico op frequentie episoden met piepende ademhaling in eerste 3-4 levensjaren
25
Q

Wat is een pneumonie en wat zijn de WHO criteria?

A

Ontstekingsproces van de long waarbij de alveoli betrokkenzijn, WHO-criteria:
- koorts (80%) en hoesten (70%)
- rhonchi en crepitaties (auscultatie afwijkingen; 75%)
- tachypnoe (90%)
- leukocytose >10 x 10^9/L (70%)
- differentiatie > 15% staven (70%)
- consolidatie op de X-thorax (30%)

26
Q

Wat zijn de verwekkers van een pneumonie bij kinderen?

A

Kan zowel door bacteriën als virussen;

Bacteriën: het vaakst <3 maanden en >5 jaar, probeer altijd een sputumkweek te doen om dit aan te tonen, belangrijkste verwekkers:
- streptococcus pneumoniae (pneumokok, 90%)
- mycoplasma, laatste tijd meer, vooral >5 jaar, geen onderliggende ziekte, koorts en klachten passen bij luchtweginfectie >6 dagen, CRP <50, huidmanifestaties (Stevens-Johnson beeld), therapiefalen na 3 dagen amoxicilline
- haemophilus influenzae
- moraxella catarrhalis
- staphylococcus aureus
- staphylococcus pyogenes (GAS: groep A streptococcen, (invasief beloop, komen steeds meer voor))
- wereldwijd: mycobacterium tuberculosis

Virussen: het vaakste tussen 3 maanden en 5 jaar
- respiratoir syncytieel virus (RSV)
- parainfluenza virus
- influenza virus
- adenovirus
- humaan metapneumovirus
- rhinovirus
- wereldwijd: SARS-CoV-2 (weinig pediatrische IC-opnames, bij kinderen vaak minder ernstig beloop, risico op ernstige pneumonie is het hoogst <1 jaar (1,9%), CT-thorax normaal bij 50% met milde/ symptomen)

27
Q

Hoe is de behandeling en preventie van een pneumonie?

A

Behandeling: vaak antibiotica (gericht op pneumokok) en ondersteunende behandeling (voeding, vocht, zuurstof, beademing):
- <5 jaar: bèta-lactam antibiotica (amoxicilline)
- >5 jaar: macrolide (claritromycine, azitromycine)

Preventie: immunisatie van risicogroepen kan voor een aantal virussen:
- influenzavirus: >55 jaar en zorgpersoneel
- RSV: palivizumab
- COVID