Geneeskunde 1C3 HC week 2 - 13-6 Flashcards
Wat zijn de target weefsels voor schildklierhormoon?
- Hart
- Skeletspieren
- (Bruin) vetweefsel
- Bot
- Hersenen
- Hypofyse
Wat is het effect van schildklierhormoon op cardiovasculaire hemodynamiek?
- Directe verhoging van slagkracht/contractiliteit (inotroop) en hartfrequentie (chronotroop)
- Verhoging metabolisme, waardoor het lichaam verwarmd en er wat vasodilatatie plaatsvindt
- Rechtstreeks zorgen voor vasodilatatie (verminderde weerstand) –> ondervulling –> lichaam gaat vocht vasthouden via natriumreabsorptie en het bloedvolume stijgt
–> deze effecten zorgen ervoor dat de cardiac output (HMV) verhoogd wordt
Wat zijn de effecten van een hyper- en hypothyreoïdie op de volgende onderdelen van het hart- en vaatstelsel:
- Systemische vasculaire weerstand
- Hartfrequentie
- Ejectiefractie
- Cardiac output
- Isovolumetrische relaxatie duur (en vulling)
- Bloedvolume ?
Zie de tabel!
Hoe werkt de contractie van een cardiomyocyt?
Zie ook de afbeelding!
- Depolarisatie: kalium cel uit, natrium cel in
- Ca2+ gaat de cel in –> [calcium]intracellulair omhoog –> stimulatie RYR-Ca2+-kanaal
- Massale instroom Ca2+ via RYR vanuit sarcoplasmatisch reticulum (SR) het cytoplasma in
- Ca2+ stimuleert actine- en myosinefilamenten (gereguleerd door MHC_alfa/bèta) en veroorzaakt een contractie
Hoe werkt de relaxatie van een cardiomyocyt?
Zie ook de afbeelding!
- Ca2+ wordt door SERCA terug gepompt in het SR wat ATP kost
- [Ca2+]cytoplasma neemt af
- Actine- en myosinefilamenten ontspannen en hartspier relaxeert
- NCX zorgt voor uitwisseling van Ca2+ de cel uit en Na+ de cel in
- Na+/K+-pomp wisselt Na+ de cel uit voor K+ de cel in
- Ca2+ kan via een calcium-kanaal aan de omgeving worden afgegeven
Welk effect heeft T3 op de cardiale gen expressie bij de contractie en relaxatie van de cardiomyocyt?
Stimulatie eiwitsynthese van RYR, SERCA, NCX en MHC_alfa (snelle contractie en relaxatie)
Remming van MHC_bèta (langzame variant)
In cardiomyocyt nauwelijks omzetting van T4 –> T3 dus afhankelijk van circulerende T3 (wel inactivatie naar T2)
Welke invloed heeft schildklierhormoon op skeletspierweefsel?
Het stimuleert de obligate thermogenese waarbij skeletspieren een grote rol spelen, het stimuleert 2 futiele cycli (nutteloze cycli) die energie kosten en warmte opleveren:
- Calcium cyclus: in sarcoplasmatisch reticulum; Ca2+ gaat naar cytoplasma via RYR –> hierdoor activiteit van SERCA om het terug te winnen wat ATP kost en warmte geeft
- Na+/K+ cyclus: op celmembraan; meer natrium- en kaliumkanalen tot expressie die wat lekken –> hierdoor Na/K-ATPase op gang wat ATP kost en warmte geeft
Welke invloed heeft schildklierhormoon op (bruin) vetweefsel?
Het stimuleert de adaptieve thermogenese
- Meer bruin vetweefsel rond sleutelbeenderen en wervelkolomregio, meer bij vrouwen en meer bij dunne mensen
Normaal: energie uit nutriënten wordt gebruikt voor een protonengradiënt –> hiermee wordt ATP gesynthetiseerd (coupling –> oxidatieve fosforylering)
–> in bruin vetweefsel ook uncoupling door UCP1 (uncoupling protein 1) waarbij protonen worden teruggepompt en alleen warmte i.p.v. ATP ontstaat
Welke verschillende soorten UPC’s heb je en wat is het effect van het schildklierhormoon hierop?
- UPC1: in bruin vetweefsel, stimulerend effect
- UPC2: in hart, skeletspireren, bruin vetweefsel en nierweefsel, stimulerend effect
- UPC3: in skeletspieren en bruin vetweefsel, stimulerend effect
- UPC4/-4: in de hersenen, niet bekent of dit een rol speelt
Welke invloed heeft schildklierhormoon op het bot?
Stimuleert de botgroei (versnelde sluiting groeiplaat) en zorgt voor een lagere botdichtheid
- Hyperthyreoïdie is geassocieerd met osteoporose (verlaagde botdichtheid door oplossen)
- Hypothyreoïdie is geassocieerd met osteosclerose (verhoogde botdichtheid) en een vertraagde botgroei
–> bij beide kans op botbreuken vergroot
Wat zijn karakteristieken van schildklierhormoonresistentie door mutaties in de TRalfa receptor?
Belangrijkste receptor in het proces van osteoporose en osteosclerose, leidt tot:
- Afwijkende schildklierfunctie; normaal TSH, laag/laag-normaal FT4, hoog T3, laag rT3
- Milde tot ernstige psychomotorische achterstand
- Groei achterstand, verminderde botleeftijd (vastgesteld met een röntgenfoto)
- Macrocefalie, vertraagde sluiting schedelnaden
- Constipatie
- Milde anemie
Welke invloed heeft schildklierhormoon op de hersenen?
Belangrijk voor de hersenfunctie; stimuleert de vorming van neuronen en de groei van dendrieten en bij een tekort ontstaan depressie- en concentratiestoornissen
Wat is de rol van MCT8 in de hersenen en wat zal er gebeuren bij een mutatie hierin?
T4 en T3 kan m.b.v. MCT8 over de bloed-hersenbarrière worden getransporteerd
–> T4 opgenomen door astrocyten m.b.v. Oatp1C1 transporter –> hierna omzetting in T3 en dit beschikbaar voor neuronen en oligodendrocyten
–> T3 na opname direct beschikbaar voor neuronen en oligodendrocyten
Bij een mutatie in MCT8 kan T3 en T4 niet meer over de bloed-hersenbarrière en zal er een psychomotorische retardatie ontstaan en het Allan-Herndon-Dudley syndroom (AHDS)
Wat is de werking van schildklierhormoon in de hypofyse?
Krijgt FT4 van de bloedbaan, hierna omzetting naar T3 (m.b.v. D2 dejodase), dit gaat de kern in en bindt aan de TR-bèta-2 receptor, hierdoor wordt de transcriptie van TSH geremd (negatieve feedbackloop)
–> in afwezigheid van T3, TSH afgeven
Dus TSH-afgifte afhankelijk van FT4 (lineaire relatie), ook bij een hyper- en hypothyreoïdie.
–> TSH is zeer gevoelig voor kleine veranderingen van FT4, daarom ook goed in diagnostiek bruikbaar
–> Na een tijdje ontstaat een evenwicht tussen TSH en FT4
Wat is er aan de hand bij patiënten met een bèta schildklierhormoon resistentie (RTHbèta)?
Verstoord effect van FT4 (en T3) op de hypothalamus en hypofyse waardoor negatieve terugkoppeling wordt verbroken –> hierdoor verhoogde TSH en meer T4 en meer T3 in de circulatie –> effect op organen afhankelijk van TRalfa, want organen met TRbèta zijn zelf ook ongevoeliger geworden
–> patiënten hebben een hoog FT4 en een normaal TSH
Wat is het verschil tussen functionele en niet-functionele noduli?
- Niet-functioneel (95%): geen overproductie van schildklierhormoon, bijv. adenoom, cyste, overige (inflammatoir) en/of maligne (carcinoom, lymfoom, metastase 5%) –> maligne graag uitsluiten
- Functioneel (5%): autonome (‘hete’) nodus die zelf overmatige hoeveelheid schildklierhormoon produceert
Wat is belangrijk bij de anamnese voor een schildkliernodus?
Anamnese: familie met schildklierkanker, bestraling hals, heesheid (n. recurrens aangedaan), thyreotoxische symptomen
LO: schildklier diffuus vergroot vs. solitaire nodus vs. MNS, fixatie, wel/niet aanwezige lymfeklieren –> laatste twee grootste voorspellende waarde
Bij een palpabele nodus pas vervolgonderzoek met een TSH-meting; pas bij een normaal TSH het maken van een echografie + Fine Needle Aspiration (FNA) (als het > 1 cm is (tenzij volstrekt cysteus))
Echografie: hier vind je bij oudere mensen veel vaker noduli, want schildklier heeft de neiging om deze te vormen, maar deze zijn niet altijd relevant, dus liever eerst palpitatie –> ook incidentalomen worden niet benoemd, behalve op een FDG-PET, want anders zijn er teveel irrelevante noduli
Welke karakteristieken beschrijf je op een echografie van de schildklier?
- Afgrensbaarheid (regulair, irregulair)
- Microcalcificaties
- Echogeniciteit
- Compositie
- Vascularisatie
- Halo rond nodus
- Vorm (taller than wide)
- Lymfeklieren
Je beoordeeld dit met de TiRADS (thyroid imaging reporting and data system) –> punten voor kenmerken en hoe hoger aantal punten hoe hoger de verdenking op een maligniteit
Wat is de Bethesda classificatie?
Manier om cellen die met een FNA (soort punctie) zijn gewonnen te classificeren wereldwijd, het beleid hangt hierdoor af van de kans op dat het een maligniteit is
Welke type schildklier maligniteiten zijn er en hoe is de prognose?
Gedifferentieerd: rustig biologisch gedrag
- Papillair carcinoom (PTC) (70%); 10jaars overleving >95%, bij metastases alsnog na 10 jaar 50%
- Folliculair carcinoom (FTC) (15%); 10jaars overleving >90% en bij metastases na 10 jaar alsnog 50%
Andere vormen:
- Medullair carcinoom (5-10%) –> soms ook gedifferentieerd, 10jaars overleving 65%
- Anaplastisch carcinoom (5%): bijna aller heftigste kankersoort met een verdubbelingstijd dagen/weken, overleving 0,5-1 jaar
- Lymfoom (<1%)
- Metastase (<1%)
Wat is de incidentie van schildkliercarcinomen?
Zeldzame aandoening
- Vrouwen 4,3/100.000
- Mannen: 2/100.000
–> incidentie neemt tegenwoordig toe, want er worden veel meer echo’s, CT’s en MRI’s gemaakt en dit terwijl de mortaliteit helemaal niet toeneemt –> er is dus overdiagnostiek wat ook leidt tot overbodige behandelingen