Examen Flashcards

1
Q

grootste risico op orthostatische hypotensie

A

selectieve alfa1-antagonist receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

hoe lager EC50

A

hoe potenter de stof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Biologische beschikbaarheid is

A

Percentage van een geneesmiddel dat onveranderd de circulatie bereikt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zorgt voor het optreden van tolerantie?

A

langdurige behandeling met antagonisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Receptoroccupantie

A

Hangt af van concentratie vrije ligand en evenwichts-dissociatieconstante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Een vraag over DDI, wat is juist

Bij inhibitie van CYP-enzymen zal de concentratietijdsverloopcurve (AUC) van het slachtoffergeneesmiddel/prodrug

A

Bij inhibitie van CYP-enzymen zal de concentratietijdsverloopcurve (AUC) van het slachtoffergeneesmiddel/prodrug toenemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

50 jarige patiënt maakt geregeld grote wandelingen, hij neemt aan het begin van zijn wandeling sublinguaal nitraat in en daarnaast ook een puffer. Wat zit hoogstwaarschijnlijk in de puffer?

A

Ipratropium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

juist ivm diabetes type 1

A

verschillende soorten insuline-analogen met verschillen in werkingsduur en aanvang als beste therapie bij DTI

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Ter preventie van migraine wordt soms sumatriptan gebruikt. Dat werkt in op

A

serotonine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Patiënt neemt antihypertensiva, maar krijgt last van hypokaliëmie, wat geven?

A

spironolactone

Amiloride

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Patiënt 1 moet braken door chemotherapie, patiënt 2 heeft last van vertraagde maaglediging. Welk geneesmiddel kan je aan beiden geven?

A

metoclopramide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welk geneesmiddel zorgt voor minder gastro-intestinale peristaltiek?

A

loperamide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bij welk geneesmiddel heb je het grootste risico op orthostatische hypotensie?

A

a. selectieve alfa1-antagonist receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke middel tegen alcoholmisbruik zorgt ervoor dat er slechte metabolisatie van alcohol plaatsvindt?

A

Disulfiram

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Prostaglandine E1 agonist

A

Preventie van gastro-intestinale ulcera bij NSAID gebruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Haloperidol: welke bijwerking meer dan clozapine

A

Extrapyramidale bijwerkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Cholinesterase inhibitoren inhiberen de werking van atracurium.

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Cholinesterase inhibitoren versterken het effect van suxamethonium.

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Neostigmine wordt gebruikt bij de behandeling voor Myasthenia Gravis.

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verapamil en diltiazem zorgen voor verlaagde AV geleiding

A

juist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Door welk mechanisme wordt bromocriptine gebruikt om amenorroe te veroorzaken

A

inhibitie prolactine secretie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Werkingsmechanisme van warfarine?

A

inhibitie synthese van stollingsfactoren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

BIJWERKINGEN VERWANT AAN HET BELANGRIJKSTE FARMACOLOGISCH EFFECT

A

Type I bijwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

BIJWERKINGEN NIET VERWANT AAN HET BELANGRIJKSTE FARMACOLOGISCH EFFECT

A

type 2 bijwerking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Idiosyncratische reacties

A

speciale reactie ten gevolge van een speciaal specimen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Corticosteroïden binden op

A

een intracellulaire receptor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Vraag over sint-janskruid en carbamazepine, die wordt gemetaboliseerd door CYP3A4.

A

De biologische beschikbaarheid van carbamazepine daalt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

inductor

A

sneller maken van enzym

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

werkingsmechanisme bij middelen gegeven bij ziekte van Alzheimer

A

inhibitie acetylcholinesterase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Er is een geneesmiddel nodig om bij een patiënt de aanmaak van urinezuur te verminderen. Op welk enzym wordt ingewerkt?

A

Xanthine oxidase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Downregulatie van receptoren komt door

A

Langdurige blootstelling aan agonisten

32
Q

theorie voor depressie

A

a. functie tekort monoamines
b. neurotrope stress hypothese met te weinig BDNF
d. teveel corticotrofine releasing hormoon

32
Q

theorie voor depressie

A

a. functie tekort monoamines
b. neurotrope stress hypothese met te weinig BDNF
d. teveel corticotrofine releasing hormoon

33
Q

iets met Mg en Al en de reden waarom je ze samenneemt

A

Al constipatie was en Mg dat laxerend

34
Q

Dopamine D2 agonist

A

Bromocriptine

35
Q

Contra-indicatie voor scopolamine

A

glaucoom

36
Q

paracetamol intoxicatie

A

Acetylcysteine dient als antidoot, gezien het de omzetting tot reactieve metaboliet verhindert

De reactieve metaboliet ontstaat door inwerking van fase II enzymen

Paracetamol wordt in reactief metaboliet omgezet door oxidatief enzym dat nog veel andere farmaca omzet

37
Q

Patiënt neemt bisfosfonaten, kan resulteren in

A

Hyperparathyroidie

38
Q

Patiënt krijgt last van hypertensie, hyperglycemie, botresorptie enz, door welk GM?

A

Prednisolon

39
Q

Wat is de enige resterende indicatie voor fenobarbital

A

Epilepsie

40
Q

Waar verloopt de sympathische neurotransmissie via cholinerge zenuwvezels

A

Zweetklier

41
Q

Bètablokkers met lage intrinsieke activiteit zorgen voor bradycardie in rust, meer dan bètablokkers zonder intrinsieke activiteit.

A

juist

42
Q

Schizofrenie, welke medicatie

A

Clozapine
Risperidone
Haloperidol

43
Q

Wat zorg voor een lang aangehouden postsynaptische Ach werking?

A

neostigmine

44
Q

Patiënt is zwanger en moet behandeld worden met voor hypertensie. Welke Antihypertensiva mag NIET gebruikt worden?

A

ACE-inhibitor (Captopril)

45
Q

Tijdens de zwangerschap, welke vitamine wordt best niet als supplement of als geneesmiddel ervan afgeleid ingenomen?

A

A

46
Q

Hepatische encefalopathie na chronisch alcoholgebruik: hoe behandelen

A

Lactulose

47
Q

heparine anitdoot

A

Protamine

48
Q

warfarine antidoot

A

Vit K

49
Q

De werking van heparine wordt het best omschreven door:

A

inhiberen van trombine

50
Q

Gereguleerde afgifte betekent

A

Minder frequente toediening per dag

51
Q

Werking selectieve serotonine reuptake inhibitor

A

Door inhibitie presynaptische carrier

52
Q

Werking selectieve serotonine reuptake inhibitor

A

Door inhibitie presynaptische carrier

53
Q

Een obese patiënt met diabetes type 2 eet ‘s ochtends en ‘s middags niet. Pas ‘s avonds eet hij/zij. Welke medicatie schrijft de arts voor om een hypoglycemie niet te doen verergeren?

A

Glibenclamide: Sulfonamide

54
Q

HmgCoA reductase inhibitor

A

Simvastatine

55
Q

CYP-inhibitie zorgt dat enzyminhibitie snel optreedt

A

juist

56
Q

Contra-indicatie voor scopolamine

A

Glaucoom

57
Q

Intra-oculaire druk hoog, welk medicijn?

A

Niet-specifieke beta-antagonisten

58
Q

58 jarige man met diabetes type2 met normale nierfunctie en hypertensie. Welk middel geef je

A

ACE inhibitor

59
Q

Celecoxibs worden gekenmerkt door?

A

Verminderde GI irritaties

60
Q

Sulfasalazine

A

IBD (inflammatory bowel disease)

61
Q

Waarom glucocorticoiden toevoegen bij beta2 agonisten bij astma?

A

tolerantie B2 agonisten voorkomen

62
Q

Hydrofiel, zwak zuur geneesmiddel met plasma eiwitbinding van 3% en renale klaring van 170 ml/min

A

Wordt geëxcreteerd door glomerulaire filtratie en actieve tubulaire

63
Q

Klaring

A

Is bij de nier afhankelijk van de eiwitbinding

64
Q

Tricyclische antidepressiva en opeens hypertensieve crisis, welk medicijn is erbij gegeven?

A

MAO-inhibitoren

65
Q

Ipratropium werking

A

inhibitie endogene bronchoconstricterende stoffen

66
Q

Oefening: 0,7 l/kg bij een man van 80 kg ; T1/2 =3 u ; Cpss = 0,02
Bereken infuussnelheid

A

0,259

67
Q

patiënt neemt bisfosfonaten, kan resulteren in

A

HyperPARAthyroidie

68
Q

Wat wordt gesecreteerd door de hypothalamus

A

Somatostatine

69
Q

Wat werkt selectief en competitief op alfa 1 receptoren?

A

Prazosine / terazosine

70
Q

Wat zorgt ervoor dat de curve minder steil omhoog gaat en Cmax daalt?

A

Niet-competitieve antagonist

71
Q

Patiënt krijgt last van hypertensie, hyperglycemie, botresorptie enz, door welk GM?

A

Prednisolon

72
Q

Welk geneesmiddel is een partiële agonist van µ receptor?

A

Buprenorphine

73
Q

Wat kan gebruikt worden bij overactieve blaas?

A

Atropine

74
Q

Antihypertensivum bij calciurie

A

Thiazide

75
Q

Sirolimus zorgt dat celcyclus wordt stopgezet

A

juist