engels Flashcards
1
Q
gloednieuw
A
brand-new
2
Q
brand-new
A
gloednieuw
3
Q
apparaat, toestel
A
device
4
Q
device
A
apparaat, toestel
5
Q
alledaags, gewoon
A
everyday
6
Q
everyday
A
alledaags, gewoon
7
Q
onderzoeken
A
explore (to)
8
Q
explore (to)
A
onderzoeken
9
Q
verlengen
A
extend (to)
10
Q
extend (to)
A
verlengen
11
Q
boeiend, fascinerend
A
fascinating
12
Q
fascinating
A
boeiend, fascinerend
13
Q
zweven
A
float (to)
14
Q
float (to)
A
zweven
15
Q
menselijk
A
human
16
Q
human
A
menselijk
17
Q
zich laten meeslepen
A
get carried away (to)
18
Q
get carried away (to)
A
zich laten meeslepen
19
Q
uitvinden
A
invent (to)
20
Q
invent (to)
A
uitvinden
21
Q
uitvinding
A
invention
22
Q
invention
A
uitvinding
23
Q
gelegenheid
A
opportunity
24
Q
opportunity
A
gelegenheid
25
gewoon
ordinary
26
ordinary
gewoon
27
mogelijk
possible
28
possible
mogelijk
29
risico
risk
30
risk
risico
31
wetenschap
science
32
science
wetenschap
33
shrink (to) - shrank - shrunk
krimpen - kromp(en) - gekrompen
34
krimpen - kromp(en) - gekrompen
shrink (to) - shrank - shrunk
35
solution
oplossing
36
oplossing
solution
37
space
ruimte
38
ruimte
space
39
ruimtevaartuig
spacecraft
40
spacecraft
ruimtevaartuig
41
doorslikken
swallow (to)
42
swallow (to)
doorslikken
43
tandenborstel
toothbrush
44
toothbrush
tandenborstel
45
heel klein
tiny
46
tiny
heel klein
47
oorspronkelijk
originally
48
originally
oorspronkelijk
49
nauwkeurig
accurately
50
accurately
nauwkeurig
51
apparently
blijkbaar
52
blijkbaar
apparently
53
backwards
achteruit
54
achteruit
backwards
55
breakthrough
doorbraak
56
doorbraak
breakthrough
57
vastgespen
buckle (to)
58
buckle (to)
vastgespen
59
plafond
ceiling
60
ceiling
plafond
61
beweren
claim (to)
62
claim (to)
beweren
63
wijzerplaat
dial
64
dial
wijzerplaat
65
helemaal
entirely
66
entirely
helemaal
67
vooruit
forwards
68
forwards
vooruit
69
omhelzing, knuffel
hug
70
hug
omhelzing, knuffel
71
inflate (to)
opgeblazen worden
72
opgeblazen worden
inflate (to)
73
hendel
lever
74
lever
hendel
75
luisteraar
listener
76
listener
luisteraar
77
fietsen, trappen
pedal (to)
78
pedal (to)
fietsen, trappen
79
piled
opgestapeld
80
opgestapeld
piled
81
voorspellen
predict (to)
82
predict (to)
voorspellen
83
bewijzen - bewees (bewezen) - bewezen
prove (to) - proved - proved / proven
84
prove (to) - proved - proved / proven
bewijzen - bewees (bewezen) - bewezen
85
opmerkelijk
remarkable
86
remarkable
opmerkelijk
87
aanblik, gezicht
sight
88
sight
aanblik, gezicht
89
belangrijk
significant
90
significant
belangrijk
91
whirr
gezoem
92
gezoem
whirr
93
able to (to be)
kunnen, in staat zijn
94
kunnen, in staat zijn
able to (to be)
95
attach (to)
vastmaken
96
vastmaken
attach (to)
97
basically
eigenlijk
98
eigenlijk
basically
99
certain
zeker
100
zeker
certain
101
challenge
uitdaging
102
uitdaging
challenge
103
come up with (to) - came up with - come up with
bedenken - bedacht(en) - bedacht
104
bedenken - bedacht(en) - bedacht
come up with (to) - came up with - come up with
105
design
ontwerp
106
ontwerp
design
107
entry
inzending
108
inzending
entry
109
genuine
echt
110
echt
genuine
111
inventor
uitvinder
112
uitvinder
inventor
113
kind
soort
114
soort
kind
115
likely
waarschijnlijk
116
waarschijnlijk
likely
117
realistic
realistisch
118
realistisch
realistic
119
rebuild (to) - rebuilt - rebuilt
verbouwen - verbouwde(n) - verbouwd
120
verbouwen - verbouwde(n) - verbouwd
rebuild (to) - rebuilt - rebuilt
121
reckon (to)
aannemen
122
aannemen
reckon (to)
123
sew (to) - sewed - sewn / sewed
naaien - naaide(n) - genaaid
124
naaien - naaide(n) - genaaid
sew (to) - sewed - sewn / sewed
125
sewing machine
naaimachine
126
naaimachine
sewing machine
127
move about (to)
veel bewegen
128
veel bewegen
move about (to)
129
wheel
wiel
130
wiel
wheel
131
wide
wijd,breed
132
wijd, breed
wide
133
clear (to)
vrijmaken
134
vrijmaken
clear (to)
135
koerier, bode
courier
136
courier
koerier, bode
137
crust
korst
138
korst
crust
139
delivery
bezorging
140
bezorging
delivery
141
excellent
uitstekend
142
uitstekend
excellent
143
extraordinary
bijzonder
144
bijzonder
extraordinary
145
front door
voordeur
146
voordeur
front door
147
instruction
instructie
148
instructie
instruction
149
obstruction
obstakel
150
obstakel
obstruction
151
order
bestelling
152
bestelling
order
153
publicity
publiciteit, reclame
154
publiciteit, reclame
publicity
155
put (to) - put - put
zetten - zette(n) - gezet
156
zetten - zette(n) - gezet
put (to) - put - put
157
red pepper
paprika
158
paprika
red pepper
159
shrimp
garnaal
160
garnaal
shrimp
161
spot
plek
162
plek
spot
163
starve (to)
honger lijden
164
honger lijden
starve (to)
165
stuff (to)
(op)vullen
166
(op)vullen
stuff (to)
167
thin
dun
168
dun
thin
169
unlikely
onwaarschijnlijk
170
onwaarschijnlijk
unlikely
171
while
tijd(je)
172
tijd(je)
while