du 2 Flashcards
bekommen
krijgen
enthalten
bevatten
das Gerät
het apparaat
die Heizung
de verwarming
den Müll trennen
het afval scheiden
die Mülltonne
de afvalcontainer
niedrig
laag
die Papiertüte
het papieren zakje
sauber
schoon
schmutzig
vies, vuil
unterschiedlich
verschillend
werfen
gooien
damals
toen
faul
lui
häufig
vaak
niemals
nooit
oft
vaak
riesig
reusachtig, heel groot
schließlich
ten slotte, uiteindelijk
umweltfreundlich
mileuvriendelijk
verbrauchen
verbruiken
versprechen
beloven
weder … noch
noch … noch
wegziehen
wegtrekken, vertrekken, verhuizen
de berg
der Berg/die Berge
de bloem
die Blume/die Blumen
de rivier
der Fluss/die Flüsse
het eiland
die Insel/die Inseln
de zee
das Meer/die Meere
de natuur
die Natur
de plant
die Pflanze/die Pflanzen
het meer
der See/die Seen
de zon
die Sonne
het bos
der Wald/die Wälder
het weiland
die Wiese/die Wiesen
aufpassen
opletten
bald
gauw, binnenkort
einfach
gewoon
Einkäufe machen
boodschappen doen
sich freunen auf
zich verheugen op
frisch
vers
Gassi gehen
uitlaten
genau
precies
die Jugendlichen
de jongeren
reichen
voldoende zijn
trotz
ondanks
wunderbar
prachtig, fantastisch
anfassen
aanraken
der Forscher
de onderzoeker
das Geräusch
het geluid
herausfinden
ontdekken, uitzoeken
jedoch
echter
jetzt
nu, meteen
laut
hard, luid
schlimm
erg
schon
al
schützen vor
beschermen tegen
der Tierschützer
de dierenbeschermer
die Umwelt
het milieu
de goudvis
der Goldfisch/die Goldfische
de hamster
der Hamster/die Hamster
de hond
der Hund/die Hunde
de kanarie
der Kanarienvogel/die Kanarienvögel
het konijn
das Kaninchen/die Kaninchen
de kat
die Katze/die Katzen
de muis
die Maus/die Mäuse
de cavia
das Meerschweinchen/die Meerschweinchen
het paard
das Pferd/die Pferde
de papegaai
der Papagei/die Papageien
de rat
die Ratte/die Ratten
de schildpad
die Schildkröte/die Schildkröten
