Dutch Vocabulary 9 Flashcards
1
Q
noodzakelijk
A
necessary
2
Q
scherpe
A
sharp
3
Q
vleugel
A
wing
4
Q
creëren
A
create
5
Q
buurman
A
neighbor
6
Q
wassen
A
wash
7
Q
vleermuis
A
bat
8
Q
eerder
A
rather
9
Q
menigte
A
crowd
10
Q
maïs
A
corn
11
Q
vergelijken
A
compare
12
Q
gedicht
A
poem
13
Q
koord
A
string
14
Q
bell
A
bell
15
Q
afhangen
A
depend
16
Q
vlees
A
meat
17
Q
wrijven
A
rub
18
Q
buis
A
tube
19
Q
beroemde
A
famous
20
Q
deas
A
dollar
21
Q
stroom
A
stream
22
Q
angst
A
fear
23
Q
zicht
A
sight
24
Q
dun
A
thin
25
driehoek
triangle
26
planeet
planet
27
haast
hurry
28
chief
chief
29
kolonie
colony
30
klok
clock
31
de mijne
mine
32
stropdas
tie
33
voeren
enter
34
grote
major
35
vers
fresh
36
zoeken
search
37
sturen
send
38
geel
yellow
39
pistool
gun
40
toelaten
allow
41
afdrukken
print
42
dood
dead
43
plek
spot
44
woestijn
desert
45
pak
suit
46
huidige
current
47
lift
lift
48
gestegen
rose
49
aankomen
arrive
50
meester
master
51
spoor
track
52
ouder
parent
53
oever
shore
54
divisie
division
55
blad
sheet
56
stof
substance
57
gunst
favor
58
aansluiten
connect
59
post
post
60
besteden
spend
61
akkoord
chord
62
vet
fat
63
blij
glad
64
origineel
original
65
aandeel
share
66
station
station
67
dad
dad
68
brood
bread
69
rekenen
charge
70
behoorlijk
proper
71
bar
bar
72
aanbod
offer
73
segmenten
segment
74
slaaf
slave
75
eend
duck
76
onmiddellijke
instant
77
markt
market
78
graad
degree
79
bevolken
populate
80
kuiken
chick
81
lieve
dear
82
vijand
enemy
83
antwoorden
reply
84
drankje
drink
85
voorkomen
occur
86
ondersteuning
support
87
spraak
speech
88
natuur
nature
89
reeks
range
90
stoom
steam
91
beweging
motion
92
pad
path
93
vloeistof
liquid
94
aanmelden
log
95
betekende
meant
96
quotiënt
quotient
97
tanden
teeth
98
schelp
shell
99
nek
neck
100
zuurstof
oxygen
