Dutch A2 Unit 8: Ze zou verliefd zijn op een ander Flashcards

1
Q

She is said to be (should be) in love with another.

A

Ze zou verliefd zijn op een ander.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

boyfriend; girlfriend

A

de vriend; de vriendin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

in love; engaged; They got engaged (they engaged themselves).

A

verliefd; verloofd; Zij hebben zich verloofd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

married; separated, divorced; married but living separately; to break up

A

getrouwd; gescheiden; gescheiden van tafel en bed; uitmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

to love; they love each other; head over heels (lit. over my ears)

A

houden van; ze houden van elkaar; over mijn oren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

After a two-year marriage…

A

Na een huwelijk van twee jaar…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

husband (2); wife (2); my wonderful husband (2)

A

de echtgenoot (man); de echtgenote (vrouw); mijn heerlijke echtgenoot (man)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

As a public civil servant… (as a civil servant in (from) the public registry)

A

Als ambtenaar van de burgerlijke stand…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

couples (2): I have married many couples.

A

stellen; echtparen: Ik heb al veel stellen getrouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

It’s over between my brother and sister-in-law.

A

Het is uit tussen mijn broer en schoonzus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

I would never want a traditional (classic) wedding like that.

A

Ik zou nooit zo’n klassieke bruiloft willen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

We have a stable relationship.

A

We hebben een stabiele relatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

to cheat: My husband would never cheat.

A

vreemdgaan: Mijn man zou nooit vreemdgaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

He has forgiven her.

A

Hij heeft haar vergeven.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

I’m going out (dating) more often again.

A

Ik ga weer vaker uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

We have saved for years.

A

We hebben jaren gespaard.

17
Q

tempting: It would be tempting to cheat.

A

verleidelijk: Het zou verleidelijk zijn om te vreemdgaan.

18
Q

cheating: Sometimes cheating can be very tempting.

A

vreemdgaan: Soms kan vreemdgaan heel verleidelijk zijn.

19
Q

They were supposed to come anyway.

A

Ze zouden toch komen.

20
Q

This package is heavy. Could you help me carry it?

A

Dit pakket is zwaar. Zou je me kunnen helpen met dragen?

21
Q

Would you (formal) please leave?

A

Zou u alstublieft willen vertrekken?

22
Q

If I were you (2), I would break up.

A

Als ik jou zou zijn (als ik jou was), zou ik het uitmaken.

23
Q

wedding: The traditional (classic) wedding is becoming less popular than ever.

A

de bruiloft: De klassieke bruiloft wordt steeds minder populair.

24
Q

(review) to plan; music; salt; jars and cans

A

plannen; muziek; zout; potten en blikken

25
Q

(review) I’ll bake an apple tart. Do you have the phone number for (from) him?

A

Ik bak een appeltaart. Heb je het telefoonnummer van hen?

26
Q

(review) Let the pasta cook [for] 10 minutes. I have married many couples.

A

Laat de pasta 10 minuten koken. I heb veel stellen getrouwd.

27
Q

the most honest partner; kind of friendly; attractive

A

de eerlijkste partner; best wel aardig; aantrekkelijk

28
Q

cheating; a stable relationship

A

vreemdgaan; een stabiele relatie

29
Q

She wants to send the invitations by e-mail.

A

Ze wil de uitnodigingen per e-mail versturen.

30
Q

the traditional wedding

A

de klassieke bruiloft

31
Q

(review) Cheers!

A

Proost!

32
Q

I would never cheat.

A

Ik zou nooit vreemdgaan.

33
Q

Falling in love is easier than loving.

A

Verliefd is makkelijker dan houden van.

34
Q

Would you (formal) be able to help me?

A

Zou u me kunnen helpen?

35
Q

Were they actually married, or just boyfriend and girlfriend?

A

Waren ze echt getrouwd, of gewoon vriend en vriendin?

36
Q

Call him up.

A

Bel hem op.