Dutch A1: Deck 4 Flashcards
What career do you want to pursue later on?
Welk beroep wil jij later uitoefenen?
Her occupation is exciting.
Haar beroep is spannend.
I’m seldom at home.
Ik ben zelden thuis.
You never call me.
Je belt me nooit.
We often write emails to our supplier.
We schrijven vaak e-mails aan onze leverancier.
She always has to work.
Ze moet altijd werken.
He comes by (along) now and then.
Hij komt af en toe langs.
Are your parents young or old?
Zijn je ouders jong of oud?
They have three children.
Ze hebben drie kinderen.
My grandparents had five children.
Mijn grootouders hadden vijf kinderen.
My father and mother have bought a house.
Mijn vader en moeder hebben een huis gekocht.
He has a brother and a sister.
Hij heeft een broer en een zus.
My uncle and aunt are divorced.
Mijn oom en tante zijn gescheiden.
I’m not thin, but also not fat.
Ik ben niet slank, maar ook niet dik.
Do you work to live or live to work?
Werk je om te leven of leef je om te werken?
I don’t believe it.
Ik geloof het niet.
He doesn’t write letters anymore. (He writes no letters more.)
Hij schrijft geen brieven meer.
I’m moving to Ghent.
Ik verhuis naar Gent.
You catch mice with bacon.
Met spek vangt men muizen.
I’m buying a pear at the market.
Ik koop een peer op de markt.
That’s then twenty euros.
Dat is dan twintig euro.
Are we going shopping (lit. Go we shopping do)?
Gaan we boodschappen doen?
sour plums
zure pruimen
red cherries
rode kersen
seventeen - eighteen
zeventien - achttien
thirteen - fourteen
dertien - veertien
fifteen - sixteen
vijftien - zestien
nineteen - twenty
negentien - twintig
Shall we go out?
Zullen we uitgaan?
Do you have time on Saturday evening?
Heb je zaterdagavond tijd?
Do you feel like going to the movie theater?
Heb je zin om naar de bioscoop te gaan?
Where and when?
Waar en wanneer?
to meet up
afspreken
See you (until) then!
Tot dan!
outside in front of the movie theater
buiten voor de bioscoop
He is standing behind the bar.
Hij staat achter de bar.
inside at the box office
binnen aan het loket
See you tomorrow!
Tot morgen!
I’m going to go swimming in the morning (mornings).
Ik ga ‘s morgens zwemmen.
What are we going to do today?
Wat gaan we vandaag doen?