Dutch A2 Stage 5 Nov 20 2024 Flashcards

1
Q

When my girlfriend looks at me with her sweetest smile, I do everything for her.

A

Als mijn vriendin me aankijkt met haar liefste glimlach, doe ik alles voor haar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

I don’t go for the most muscular (lit. muscles), but for the most honest partner.

A

Ik ga niet voor de meeste spieren, maar voor de eerlijkste partner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

We want to go farther away on honeymoon.

A

We willen verder weg op huwelijksreis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

My boss is a real cliché: a fast (lit. faster) car, a young (lit. younger) woman, and a big (lit. fatter) belly.

A

Mijn baas is echt een cliché: een snellere auto, een jongere vrouw en een dikkere buik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tirza looks cute in that green dress!

A

Tirza ziet er leuk uit in die groene jurk!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

I find both of your sisters very friendly.

A

Ik vind jouw zusjes allebei heel aardig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

A really attractive guy is working at the bar.

A

Aan de bar werkt een heel aantrekkelijke jongen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Roel’s dancing is really funny (lit. dances very funny).

A

Roel danst heel grappig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Aisha always looks so serious… I find her really beautiful!

A

Aisha kijkt altijd zo serieus … ik vind haar echt leuk!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

He looks kind of muscular.

A

Hij ziet er best wel gespierd uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

There is a shortage of doctors and nurses.

A

Er is een tekort aan artsen en verplegers.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

All your colleagues sincerely wish you a (speedy) recovery!

A

Alle collega’s wensen je van harte beterschap!

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hans is getting a visit from his family in the hospital tomorrow.

A

Hans krijgt morgen zijn familie op bezoek in het ziekenhuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Are they examining (lit. Make they examination to) the cause of your headache?

A

Doen ze onderzoek naar de oorzaak van je hoofdpijn?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

There’s a slight bruise, but there’s nothing broken.

A

Het is een lichte kneuzing, maar er is dus niets gebroken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

I don’t feel so well.

A

Ik voel me niet zo lekker.

17
Q

Be careful not to bump (lit. knock) your head!

A

Pas op, dat je je hoofd niet stoot!

18
Q

I sprained my ankle when I stumbled over a loose stone.

A

Ik heb mijn enkel verstuikt toen ik over een losse steen struikelde.

19
Q

I laughed so hard that I got (a) stomach ache from it.

A

Ik heb zo hard gelachen, dat ik er buikpijn van kreeg.

20
Q

I’ve already had a flat tire three times this winter.

A

Ik heb deze winter al drie keer een lekke band gehad.

21
Q

When were you last abroad?

A

Wanneer bent u voor het laatst in het buitenland geweest?

22
Q

My colleague came to work by (lit. with the) train.

A

Mijn collega is met de trein naar het werk gekomen.

23
Q

We went by bus (lit. are with the bus gone), but it was a long journey!

A

We zijn met de bus gegaan, maar het was een lange reis!

24
Q

The captain sailed the ship safely through the fog.

A

De kapitein heeft het schip veilig door de mist gevaren.

25
Q

The dogs ran (lit. have run) for hours on the beach.

A

De honden hebben urenlang over het strand gerend.

26
Q

My aunt walked the whole way.

A

Mijn tante heeft de hele weg gelopen.

27
Q

That world-famous singer has always remained very down-to-earth (lit. normal).

A

Die wereldberoemde zanger is altijd heel gewoon gebleven.

28
Q

As a pilot, he has already flown three times to Aruba.

A

Als piloot is hij al drie keer naar Aruba gevlogen.

29
Q

My daughter still hasn’t driven much in her new car.

A

Mijn dochter heeft nog niet veel in haar nieuwe auto gereden.

30
Q

At the amusement park, you’ll stand (for) at least three hours in the line.

A

In dat pretpark sta je minstens drie uur in de rij.

31
Q

Do you work to live or live to work?

A

Werk je om te leven of leef je om te werken?

32
Q

Do you want to come (lit. go) dancing with (me)?

A

Ga je mee dansen?