Dutch A1 Deck 1 Flashcards
Sometimes I go out to eat (for lunch) with my colleagues.
Soms ga ik met mijn collega’s uit eten.
I’m rarely (seldom) at home.
Ik ben zelden thuis.
She always has to (must) work.
Ze moet altijd werken.
You never call me.
Je belt me nooit.
We often write (lit. write often) emails to our supplier.
We schrijven vaak e-mails aan onze leverancier.
He comes by (along) now and then.
Hij komt af en toe langs.
Are your parents young or old?
Zijn je ouders jong of oud?
Later (on) I want a daughter and a son.
Later wil ik een dochter en een zoon.
You can’t be serious! (lit. That mean you not!)
Dat meen je niet!
They have three children.
Ze hebben drie kinderen.
My uncle and aunt are divorced.
Mijn oom en tante zijn gescheiden.
My grandparents had five children.
Mijn grootouders hadden vijf kinderen.
I’m not thin, but also not fat.
Ik ben niet slank, maar ook niet dik.
My father and mother have bought a house.
Mijn vader en moeder hebben een huis gekocht.
He has a brother and a sister.
Hij heeft een broer en een zus.
Young and old (lit. Small and big), everyone is welcome.
Klein en groot, iedereen is welkom.
He doesn’t write letters anymore.
Hij schrijft geen brieven meer.
I don’t believe it.
Ik geloof het niet.
Do you work to live or live to work?
Werk je om te leven of leef je om te werken?
I’m moving to Ghent.
Ik verhuis naar Gent.
You catch mice with bacon (lit. With bacon catches one mice).
Met spek vangt men muizen.
We traveled by train.
We reisden met de trein.
I would like a kilo (of) plums.
Ik wil graag een kilo pruimen.
That’s then twenty euros.
Dat is dan twintig euro.
I’m buying a pear at the market.
Ik koop een peer op de markt.
Are we going shopping (lit. Go we shopping do)?
Gaan we boodschappen doen?
nineteen - twenty
negentien - twintig
thirteen - fourteen
dertien - veertien
fifteen - sixteen
vijftien - zestien
red cherries
rode kersen
sour plums
zure pruimen
seventeen - eighteen
zeventien - achttien
Shall we go out?
Zullen we uitgaan?
Do you have time on Saturday evening?
Heb je zaterdagavond tijd?
Do you feel like going to the movie theater?
Heb je zin om naar de bioscoop te gaan?
Do you want to come (lit. go) along dancing?
Ga je mee dansen?
to meet up (lit. speak up)
afspreken
outside in front of the movie theater
buiten voor de bioscoop
Where and when?
Waar en wanneer?
inside at the box office
binnen aan het loket
See you then! (Until then!)
Tot dan!
He is standing behind the bar.
Hij staat achter de bar.
Do you have time this evening?
Heb je vanavond tijd?
What are we going to do today?
Wat gaan we vandaag doen?
See you tomorrow!
Tot morgen!
I’m going to go swimming in the morning (mornings).
Ik ga ‘s morgens zwemmen.
Tonight we’re going to the movie theater.
Vanavond gaan we naar de bioscoop.
Do you have time tomorrow evening?
Heb je morgenavond tijd?
Next (following) weekend she is going swimming.
Volgend weekend gaat zij zwemmen.
Today you (plural) are eating in the restaurant.
Vandaag eten jullie in het restaurant.
I am going for a walk soon.
Ik ga straks wandelen.
in the afternoon (afternoons) (lit. middays)
’s middags
at night (nights)
’s nachts
in the evening (evenings)
’s avonds
soon
straks
in the morning (mornings)
’s morgens