Diverse woorden H27 TM 32 Flashcards

1
Q

de paling

A

la anguila

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

het houtvuur

A

el fuego de leña

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de tafelgenoot

A

el comensal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de driehoek

A

el triángulo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ik heb dezelfde schoenen al mijn vriendin

A

tengo los mismos zapatos que mi amiga

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

ik rook dezelfde sigaretten als mijn vader

A

Fumo los mismos cigarrillos que mi padre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verander zin met llevar, hacer en desde:

Sinds vijf jaar werk ik hier

A

Hace cinco años que trabajo aquí
Trabajo aquí desde hace cinco años
Llevo cinco años trabajando aquí

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verander zin met llevar, hacer en desde:

Sinds vijf minuten is hij aan het zingen

A

Hace cinco minutos que está cantando
Está cantando desde hace cinco minutos
Lleva cinco minutes cantando

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

De vrouw blijft huilen

A

La mujer sigue llorando

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

De honden rennen maar door

A

Los perros siguen corriendo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Werkt u verder!

A

Continúe usted trabajando

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Hij blijft uren doorpraten

A

Sigue hablando durante horas

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Zij blijven tot diep in de nacht studeren

A

Siguen estudiando hasta muy tarde por la noche

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Hij blijft maar doorpraten

A

Continúa hablando sin parar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

De jongen loopt te schreeuwen over straat

A

El chico va gritando por la calle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De meisjes lopen bloemen te plukken in het park

A

Las niñas van cogiendo flores en el parque

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het riet

A

la caña

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de smokkel

A

el contrabando

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

de doperwt

A

el guisante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

hol

A

hueco

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

het snaarinstrument

A

el instrumento de cuerda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

het slaginstrument

A

el instrumento de percusión

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de sperzieboon

A

la judía verde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het hout

A

la leña

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de peterselie
el perejil
26
het gehakt
la carne picada
27
fijnhakken
picar
28
de eenzaamheid
la soledad
29
de klank
el sonido
30
men bedient niet op het terras
no se sirve en la terraza
31
Met viert het feest op 25 juli
La fiesta se celebra el día 25 de julio
32
Men voegt de suiker toe
Se añade el azúcar
33
Er wordt gezegd dat de kunstenaar niet komt
Se dice que el artista no viene
34
Je mag naar binnen. Men mag naar binnen
Se puede (entrar)
35
Men ontbijt gewoonlijk
se suele desayunar
36
Het eten bestaat uit
La comida se compone
37
wordt vergezeld
se acompaña
38
wordt beperkt tot
se reduce
39
men maakt
se hace
40
Hoe kom je daarginds?
Cómo se llega allí?
41
Hoe lang duurt het voordat je er bent?
Cuánto se tarda en llegar?
42
Hoe is het eten in dat restaurant
Cómo se come en aquel restaurante?
43
Kun je in het postkantoor opbellen?
Se puede llamar por teléfono desde la oficina de correos?
44
Wat is in het Spaans ...?
Cómo se dice en español?
45
Hoe gaat het licht aan?
Cómo se enciende la luz?
46
Spreken ze Spaans hier?
Se habla español aquí?
47
Zie je er wat van? (opmerken)
Se nota algo?
48
Beeindigen, klaar zijn met
acabar de
49
nog
aun
50
dommelend, slapend
entre sueños
51
knielen
ponerse de rodillas
52
bidden
rezar
53
hoesten
toser
54
met de handen klappen
dar palmadas
55
oordelen
juzgar
56
de heks
la bruja
57
de hekserij
la brujería
58
de bezwering
el conjuro
59
de vooravond
la víspera
60
de vijgenboom
la higuera
61
uitkiezen
escoger
62
het vermaak
el entretenimiento
63
regelen, in orde maken, opruimen
arreglar
64
de jacht
la caza
65
de jager
el cazador
66
de rechter
el juez
67
de buik
el vientre
68
de harde schijf
el disco duro
69
ICT
Las nuevas tecnologías
70
de toets
la tecla
71
het toetsenbord
el teclado
72
de accu
la batería
73
de bougie
la bujía
74
een lekke band
un pinchazo
75
nakijken
comprobar
76
kapot
estropeado
77
slepen
remolcar
78
geluk hebben
tener suerte
79
nummerbord
el matrícula
80
legitimatiebewijs
el carné de conducir
81
Está asegurado el coche?
Sí, tengo un seguro a todo riesgo
82
voorrangsweg
una carretera principal
83
de schuldige
el culpable
84
ik had voorrang
yo tenía prioridad de paso
85
bumper
el parachoques
86
los (het kenteken zit los)
la matrícula está suelta
87
deuken
abolladuras
88
de wielen lopen aan
las ruedas rozan contra
89
een vreemd geluid
un ruido extraño
90
een blik op werpen
echar un vistazo
91
Eind - uiteinde
El cabo
92
Piet is zojuist weggegaan
Pedro acaba de salir
93
ik heb hem net nog gezien
Acabo de verlo
94
Mijn moeder heeft mij zojuist opgebeld
Mi madre acaba de llamarme
95
De trein is zojuist binnengekomen
El tren acaba de llegar
96
De bus is net weg
El autobús acaba de salir
97
Ik ben nog maar net opgestaan
Acabo de levantarme
98
minachten
despreciar
99
slecht behandelen
maltratar
100
verliefd worden op
enamorarse de
101
bekeren
convertir
102
vermoorden
asesinar
103
de bedevaart
la romería
104
geborduurd
bordado
105
de verdiensten
las ganancias
106
het beheer
la gestión
107
de brandstof
Los hidrocarburos
108
de toename
el incremento
109
grondstoffen
los recursos naturales
110
duurzaam
Sostenible
111
schittering
el resplandor
112
ondergaand
muriente
113
schemering, avondrood
el crepúsculo
114
de vlecht
la trenza
115
gloeiende kool
la brasa
116
Toen hij opbelde, hadden we al gegeten
Cuando llamó, ya habíamos comido
117
Toen ik wakker werd, was het intussen donker geworden
Cuando me desperté, ya había anochecido
118
Mijn vriendin had het al verteld
Mi amiga ya lo había contado
119
De trein was al vertrokken
El tren ya había partido
120
Mijn vriend was een uur te laat aangekomen
Mi amigo había llegado (con una hora de retraso)
121
in- overvallen
invadir
122
opeisen
reclamar
123
dreigen
amenazar
124
de handelaar, dealer
el traficante
125
duidelijk maken
manifestar
126
bewust zijn van
ser consciente
127
wordt verlegd - zijn weg vindt
es desviado
128
ongelukkig
desgraciado
129
de vondst
el hallazgo
130
optrekken (auto/trein)
ponerse en marcha
131
begraven
sepultado
132
de dop
el tapón
133
de schat
el tesoro
134
om de vijf jaar
cada cinco años
135
om de twee uur
cada dos horas
136
Hij lacht om alles
Se ríe de todo
137
alles behalve dit
todo menos esto
138
hij begroet ze allemaal
saluda a todas
139
hij weet alles | hij ziet alles
lo sabe todo | lo ve todo
140
ieder (= iedereen) | iedereen (= alle mensen)
``` cada uno (cada uno de ustedes: ieder van u) todo el mundo (todo el mundo sabe que no es verdad) ```
141
in ieder geval
de todos modos
142
overal
por todas partes
143
door heel Spanje
por toda España
144
op ieder uur
a toda hora
145
de hele dag
todo el día
146
hij drijft overal de spot mee
se burla de todo
147
hij kent hen allemaal
conoce a todos
148
hij koopt alles
lo compra todo
149
Deze rok vind ik niet leuk, ik zoek een andere
Esta falda no me gusta, busco otra
150
Als je wilt, geef ik je er nog een
Si quieres, te doy otro
151
Het is niet deze straat, maar die (andere) daarginds
No es esta calle, sino la otra de allí
152
wanneer cada en wanneer todo
Cada geeft aan: ieder (afzonderlijk), elk, zonder één .... over te slaan (cada is onveranderlijk) Todo is wat ruimer van betekenis (veranderlijk)
153
Todo wordt gebruikt als?
Bijvoeglijk naamwoord - geheel al (bijv. todo el año) Zelfstandig gebruikt, dan betekenis: enkelvoud: "alles" & in meervoud; "allen" Lijdend voorwerp: meestal met "lo" (lo ve todo - lo sabe todo)
154
Iedereen - verschil gebruik
``` cada uno (ieder = iedereen) (cada uno de ustedes, ieder van u) todo el mundo (iedereen = alle mensen) (todo el mundo sabe que no es verdad) ```
155
nog een / een andere | de andere
otro | el otro
156
Wil je nog een glaasje?
Quieres otra copita?
157
Is dit uw regenjas? Nee, het is een andere
Es esta su Gabardina? No es otra
158
Is dit de trein naar Sevilla? Nee, die andere daar
Es este el tren para Sevilla? No, es el otro de allí
159
hij schrijft mij dat hij volgende week zal komen
Me escribe que vendrá la semana próxima
160
hij schreef mij dat hij volgende week zou komen
Me escribío que vendría la semana próxima
161
ze zeggen dat ze op reis zullen gaan
Dicen que irán de viaje
162
ze zeiden dat ze op reis zouden gaan
Dijeron que irían de viaje
163
Wat zou ik hem graag de waarheid willen zeggen
Cómo me gustaría decirle la verdad
164
Ik zou graag een goede baan willen hebben
me gustaría tener un buen trabajo
165
Ik zou graag meer willen verdienen
Me gustaría ganar más dinero
166
Ik zou verhuizen
Me mudaría de casa
167
Ik zou niet zo lang wachten
No espería tanto tiempo
168
Voor mij is het gebruik van de verleden tijden in het Spaans HET moeilijkst
Para mí el uso de los tiempos pasados en español es LO más dificil
169
HET goede van hier te wonen is dat het een rustige omgeving is
LO bueno de vivir aquí es el ambiente tranquilo
170
Wat doet hij HET eerst als hij thuiskomt?
Qué es LO primero que hace cuando llega de su trabajo?
171
bibberen
tiritar