Diverse woorden H14 TM H16 Flashcards

1
Q

op basis van

A

a base de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de omhelzing

A

el abrozo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

naar bed gaan

A

acostarse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

zuur

A

agrio

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

het warme water

A

el agua caliente

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

zich verheugen op

A

alegrarse de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

logeren

A

alojarse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

uitbreiden

A

ampliar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

alvorens

A

antes de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

vanaf

A

a partir de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

door, dwars door

A

a través de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de laars

A

la bota

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

de piccolo

A

el botones

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de verwarming

A

la calefacción

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

het hoofdstuk

A

el capítulo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

liefdevol

A

cariñoso

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een tentoonstelling houden

A

celebrar una exposición

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

aangetekend

A

certificado

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

pakken

A

coger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

opeten

A

comerse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

tegenwoordig

A

contemporáneo

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

het hart

A

el corazón

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

zich haasten

A

darse prisa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

bij voorbaat

A

de antemano

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
zodat
de manera que
26
een rol spelen
desempeñar un papel
27
flauwvallen
desmayarse
28
het afscheid, de slotformule (in een brief)
la despedida
29
de wekker
el despertador
30
wakker worden
despertarse
31
geachte
distinguido
32
de indeling, de verdeling
la distribución
33
vouwen
doblar
34
zich bevinden in
encontrarse en
35
uitkiezen
elegir
36
schaars
escaso
37
de vijver
el estanque
38
verblijven, logeren in
estar alojado en
39
samengesteld zijn uit
estar compuesto de
40
het standbeeld
la estatua
41
geachte
estimado
42
uiteenzetten, tentoonstellen
exponer
43
de mislukking
el fracaso
44
druppelen
gotear
45
de kraan
el grifo
46
de klont
el grumo
47
de eenpersoonskamer
la habitación individual
48
de tweepersoonskamer
la habitación doble
49
de kamer aan de straatkant
la habitación exterior
50
de kamer aan de binnenzijde
la habitación interior
51
het meel
la harina
52
tot
hasta
53
het feit
el hecho
54
het ruikt
huele
55
het ruikt vies
huele mal
56
het drukwerk
el impreso
57
zich wassen
lavarse
58
de vloeistof
el líquido
59
de deken
la manta
60
verdienen
merecer
61
vormen, gieten
moldear
62
het monster
la muestra
63
verkrijgen
obtener
64
gewoonlijk
ordinariamente
65
opdat
para que
66
op het vuur zetten
poner al fuego
67
zich bezorgd maken om
preocuparse por
68
snel
pronto
69
de schaal
el recipiente
70
herstellen
recuperar
71
roeren
remover
72
de rozenstruik
el rosal
73
de smaak
el sabor
74
tevoorschijn halen
sacar
75
kaartjes kopen
sacar entradas
76
de groet
el saludo
77
in de schaduw gaan zitten
sentarse a la sombra
78
in de zon gaan zitten
sentarse al sol
79
het adres
las señas
80
de eeuw
el siglo
81
de enveloppe
el sobre
82
dulden
soportar
83
onderdompelen
sumergir
84
de zware / lichte tabak
el tabaco negro / rubio
85
rekening houden met
tener en cuenta
86
verhuizen
trasladar
87
de waarde
el valor
88
gieten
verter
89
de biologische producten
los productos biológicos
90
de hoeveelste is het vandaag
A cuántos estamos?
91
Dat komt me niet bekend voor
Esto no me suena.
92
Veel plezier!
Que te diviertas!
93
Maak je geen zorgen
No te preocupes!
94
Zij zegt dat ....
Dice que ....
95
Ik heb een kamer aan de straatkant
Tengo una habitación exterior
96
Ik heb genoeg dekens
hay mantas suficientes
97
Het licht functioneert
La luz funciona
98
de kamer heeft warm en koud water
La habitación tiene agua fría y caliente
99
de kamer is niet duur
no es cara la habitación
100
verwarming
calefacción
101
Houdt u van thee met of zonder suiker?
Le gusta el té con azucár o sin azucár
102
Wilt u cola met of zonder ijs?
Quiere usted la cola con hielo o sin hielo?
103
Rookt u sigaretten met of zonder filter?
Fuma usted cigarillos con filtro o sin filtro?
104
Wilt u koffie met of zonder slagroom
Quiere usted café con nata o sin nata?
105
Met een warme groet (lief, teder, hartelijk)
con un cariñoso saludo
106
hugs
abrazos
107
dat is alles
esto es todo
108
Zijn er nog meer broeken om te proberen
hay mas pantalones para probar?
109
heeft spijkerbroeken in maat 32
tiene talla 32 en vaqueros
110
we willen nog wat kijken
queremos mirar un poco más
111
kunnen we hier de hele dag eten
podemos comer todo el día aquí
112
is het nodig om te reserveren
es necesario reservar
113
we willen graag daar zitten
preferimos sentarnos ahí
114
wat is het menu van de dag
cuál es el menú del día
115
`een groot glas appelsap met veel ijsblokjes
un gran zumo de manzana con muchos cubitos de hielo
116
geen probleem, mijnheer
no hay problema, señor
117
wat zijn de openingstijden
cuáles son las horas de apertura | cuál es el horario de apertura
118
gemaakt (voltooid deelw van hacer)
hecho
119
de oogst
la vendimia
120
druiven plukken
recoger las uvas
121
de gisting
la fermentación
122
de wijnstok
la viña
123
de wijngaard
el viñedo
124
toevoegen
añadir
125
het vat
el barril
126
de stroop
el almíbar
127
gieten
verter (ie)
128
het rek
el estante
129
schudden
agitar
130
af en toe
de vez en cuando
131
ronddraaien
voltear
132
omkeren
invertir (ie)
133
de kurk
el corcho
134
de metaaldraad
el alambre
135
het tin
el estaño
136
de bescherming
el abrigo
137
vergezellen
acompañar
138
aanpassen
adaptar
139
iets bijzonders
algo en particular
140
een of ander
alguno
141
iemand
alguien
142
het logies
el alojamiento
143
de snor
el bigote
144
elk, ieder
cada
145
de keten
la cadena
146
veroveren
conquistar
147
afspreken; het schikt mij
convenir (en): me conviene
148
het klooster
el convento | el monasterio
149
onder
debajo de
150
moeten
deber
151
uitsteken
destacar
152
bestemd voor
destinado a
153
zich vergissen
equivocarse
154
de ster
la estrella
155
tegenover
frente a
156
het juweel
la joya
157
het telefoongesprek
la llamada telefónica
158
prachtig
maravilloso
159
de meerderheid
la mayoría
160
niemand
nadie
161
geen enkele
ninguno
162
gebeuren
ocurrir
163
het werk
la obra
164
de passagiers
el pasajero
165
de visvangst
la pesca
166
de prentbriefkaart
la postal
167
het uitgangspunt, oogpunt
el punto de vista
168
het net
la red
169
de sociale netwerken
las redes sociales
170
ernstig
serio
171
klinken
sonar
172
de tablet
la tableta
173
de smartphone
el teléfono inteligente
174
leeg
vacío
175
de oogst
la vendimia
176
iets | niets
algo | nada
177
iemand | niemand
alguien | nadie
178
een of ander | geen enkele
alguno | ninguno
179
iemand | niemand
alguno de | ninguno de
180
de gootsteen
el fregadero
181
de toonbank
el mostrador
182
het zeil, de zonnescherm
el toldo
183
op weg naar
camino a
184
het salaris
el sueldo
185
de sfeer, de omgeving
el ambiente
186
Kunt u naar mijn arm en elleboog kijken, alstublieft
Puede mirarme el brazo y el codo por favor
187
Is het nodig om naar het ziekenhuis te gaan?
Es necesario ir al hospital?
188
Ik heb eczeem. Kunt u mij een recept geven voor een zalfje, alstublieft
Tengo eczema. Puede usted recetarme una pomada por favor.
189
Mijn vriendin is nerveus. Kunt u voorzichtig met haar zijn, alstublieft
Mi amiga está nerviosa. Puede ser prudente con ella, por favor.
190
Of is het beter om nog even te wachten?
O es mejor esperar un poco?
191
Geen probleem, maar wij hebben een faktuur nodig voor de verzekeringsmaatschappij
No hay problema pero necesitamos una factura para la compañía de seguros.
192
Met wie spreek ik
De parte de quién
193
Een ogenblikje, alstublieft, hij komt zo
Un momento, ahora se pone
194
Wat zegt u
Cómo dice?
195
Nee, nee dat is niet hier
No, no aquí no es
196
Kunt u wat luider spreken
Puede hablar más alto?
197
Ik versta u niet goed
No la oigo bien
198
Is mijnheer Gonzalez er | Is Enrique er?
Está el señor Gonzaléz, por favor | Está Enrique, por favor
199
Kan ik mijnheer Casals spreken | Kan ik Arthur spreken
Puedo hablar con el señor Casals | Puedo hablar con Arturo
200
Ja, heel graag. Waar is die galerie
Sí, con mucho gusto. Dónde está esa Galería
201
En wat stellen ze tentoon van Dali
Y ¿qué obra de Dalí exponen?
202
Wanneer wil je gaan
Cuándo quieres ir?
203
Ik werk tot zeven uur
Tengo que trabajar hasta las siete
204
Geen van hen/niemand is thuis | er is niemand
ninguno de ellos está en casa | no hay ninguno
205
Is er een (of andere) bibliotheek in de buurt
Hay alguna biblioteca por aquí
206
Als alguno niet gevolgd wordt door een zelfst. nw dan betekent het ? In het enkelvoud en meervoud?
in het enkelvoud: iemand bijv. Alguno de mis amigos (en niet alguien de mis amigos) iemand van mijn vrienden In het mv betekent het sommigen bijv. Algunos creen que no es allí (sommigen denken dat het daar niet is.
207
Als ninguno niet gevolgd wordt door een zelfst. nw dan betekent het? En in het meervoud?
Niemand bijv. Ninguno de nosotros (en niet nadie de nosotros) Niemand van ons. Ninguno kent geen meervoud
208
Een of andere dichter zegt ....
Algún poeta dice (bij mannelijk enkelvoud verliest het de o)
209
Ik koop geen enkel boek
no compro ningún libro
210
ik zoek een hotel
busco algún hotel.
211
Aguno kan ook Wat betekenen. | Ik heb wat geld; enige tijd geleden
tengo algún dinero | hace algún tiempo
212
Als alquien en nadie lijdend voorwerp zijn, worden ze vooraf gegaan door een a. Ik zie niemand; Hoor je iemand?
No veo a nadie. | Oyes a alguien?
213
Is er een apotheek hier in de buurt? Nee, niet één
Hay alguna farmacia aquí? No no hay ninguna.
214
Is er hier dichtbij een bank?
Hay algún banco aquí cerca. No, no hay ninguno
215
Hoe laat gaan de treinen naar Sevilla
A qué hora hay trenes para Sevilla?
216
Er gaat er een om 10 uur en dan om 19 uur
Hay uno a las diez y otro a las siete de la tarde
217
Gaat er niet een na 19:00 uur? | Nee, niet één
No hay ninguno después de las siete? | No, no hay ninguno.
218
halve karaf huiswijn
media jarra de vino de la casa IPV!! | jarra media de vino de casa = fout
219
Alles is me goed bevallen
Todo me HA gustado mucho IPV | Todo me he gustado muy bien = fout
220
Wat is dit? Dit is een motor Dit is de motor van Jan
Qué es esto? (onzijdig) Esto es una moto. Esta es la moto de Juan
221
Onzijdige aanwijzende voornaamwoorden:
Esto, Eso en Aquello. | Deze zijn onverandelijk en hebben geen meervoud
222
Alsjeblieft, dit is voor jou
Esto es para ti.
223
Plotseling stopt Anamari en zegt: Hoor, wat is dat? Luister.
De repente Anamari se para y dice: Oye! Qué es esto? Escucha